Wie het Amazonebos kapt, die verliest veel
Bosbranden zetten het regenwoud van de Amazone weer even op de kaart. Maar wat weten we van dit onmetelijke bosareaal? Die vraag is van belang, want wie de rijkdom ervan beseft, weet wat er verloren gaat. En: waarom het goed is het te behouden. Deel 1 van een tweeluik.
Jungle is nog lang geen tropisch regenwoud
Jungle en tropisch regenwoud, dat is één pot nat, wordt wel gesteld. Letterlijk klopt dat laatste wel, want het regent er vaak en veel. Maar dat een regenwoud hetzelfde is als een jungle –dus een ondoordringbare wirwar aan vegetatie waar je enkel met een kapmes doorheenkunt lopen– dat is een misverstand. Jungle ontstaat zodra een stuk regenwoud wordt gekapt, of wanneer er gaten vallen vanwege blikseminslag of door een hevige storm. Dan maken statige woudreuzen plaats voor snelle groeiers: klimmers als lianen, en struikgewas, en die maken de leeggevallen plek in korte tijd tot een ondoordringbare kluwen: jungle.
Schaduw
In maagdelijk regenwoud heb je geen kapmes nodig en dat komt doordat woudreuzen met hun bladerkroon alles onder zich in de schaduw houden; veel planten kunnen daar niet tegen. Zijn die zonminnende soorten er niet? Zeker wel, maar ze wachten in de gedaante van zaad in de bosbodem op het moment dat er een gat valt in het kroondak, of ze doen dat als sprietige plantjes. Pioniersplanten heten ze, en ook in Nederlandse bossen komen die voor, denk aan het wilgenroosje, dat altijd als haantje de voorste opduikt zodra er ergens sprake is van kaalslag.
Snelle groeiers zijn er als de kippen bij om te profiteren van het zonlicht, voor je het weet overwoekert een concurrent jouw stelen en bladeren en word je terugverwezen naar de wachtkamer van de bosbodem. Geen tijd dus om te werken aan de opbouw van een houtachtige stam, en dus steelsgewijs de hoogte in. Dat betekent wel dat pioniers bij elkaar steun zoeken om niet om te vallen, en klimmers als lianen hebben wat dat betreft een voorsprong. Het gevolg is een ondoordringbare wirwar van panten – een jungle dus.
Cicropia
Een pionier bij uitstek en toch geen klimmer is de cicropia. Daarvan staan de zijtakken opvallend ver uit elkaar, en ze zijn extreem slap. Voor lianen en andere klimmers is het daardoor lastig hem te overwoekeren, en zo blijft de cicropia langer zonlicht opvangen en groeien.
Toch komt er een moment dat pioniers plaats moeten maken voor schaduwplanten, en vaak zijn dat trage groeiers: planten die geen stelen, maar stammen produceren. Het duurt even, tientallen, honderden jaren, maar dan stáát er ook wat.
De Amazone kan niet bogen op de hoogste bomen ter wereld, die staan in gematigde klimaatzones: de reuzensequoia’s en redwoods in Californië, met exemplaren van meer dan 95 meter.
Bruin en zwart naast elkaar, een klein wonder der natuur
Een van de wereldwonderen van de natuur is te vinden in de buurt van de stad Manaus, die midden in het Braziliaanse Amazonewoud ligt. Bij deze stad komen twee rivieren bij elkaar. De Amazone komt uit westelijke richting, waar de rivier ontspringt op een hoogte van ruim 5000 meter in het Andesgebergte. De andere rivier is een instromer vanuit het noorden, de Rio Negro, ofwel de zwarte rivier. Die naam verraadt de kleur van het water: bruinzwart, en dat houdt weer verband met de hoge concentratie natuurlijke chemische stoffen die erin zitten. De meeste zijn gifstoffen die bomen en andere plantensoorten aanmaken om zich tegen de vraat van insecten te beschermen – in de tropen zijn er daar immers genoeg van.
Valt het blad af, dan worden die stoffen door de regen weggespoeld en opgenomen in rivierwater. Rivieren die hun oorsprong in het regenwoud hebben, krijgen zo donker water – de Rio Negro is er daar een van; een andere is de Colarivier (!) in Suriname. De Amazone heeft een andere oorsprong –de Andes– en daarom is het water tot aan Manaus lichtbruin. Het natuurwonder bij Manaus bestaat hieruit dat bij het samenvloeien van de twee rivieren de twee kleuren een tijdje naast elkaar blijven bestaan.
Meeste rivierwater
Overigens is de Rio Negro niet de enige rivier die de Amazone zijdelings komt versterken: maar liefst 1100 rivieren doen dat op de route die de Amazone aflegt van de westkust van Peru (vanuit de Andes) naar de Braziliaanse oostkust. Dat is een afstand van zo’n 6500 kilometer.
Het is niet verwonderlijk dat de Amazone de rivier is met het meeste water: 20 procent van al het rivierwater op aarde stroomt erdoorheen. En dat is nog maar het zichtbare deel, want er is ook Amazonebos dat met de voeten in het water staat: ”varzea”, moerasbos, dat 4 procent van het Amazonewoud uitmaakt. En dan is er nog seizoenswisseling, want in tegenstelling tot echt regenwoud kent de Amazone wel een relatief droog en een relatief nat seizoen, waardoor sommige bossen de ene keer natte voeten hebben en de andere keer droogstaan.
Drip tip
Rivierwater is belangrijk voor het leven van bomen en andere planten, regenwater is dat ook, maar dat heeft ook een bedreigende kant: het absorbeert voedingsstoffen en spoelt die weg.
Om dat zo veel mogelijk te voorkomen hebben veel bomen ovaalvormige bladeren met een kenmerkende punt, de ”drip tip”: water dat op het blad drupt wordt dankzij die vorm zo snel mogelijk afgevoerd.
Over wurgvijgen, bromelia’s en steunwortels
Wachten tot je als pionier aan de beurt bent, dat is het ‘lot’ van veel lichtminnende planten in het regenwoud. Ze moeten wachten tot er boven hen een gat valt en zonlicht door het bladerdak komt.
Eén plant legt zich daar niet bij neer en haalt eigenhandig zo’n lichtbelemmerende woudreus omver: de wurgvijg. Die begint als zaadje in de kroon van een boom, daar gedeponeerd via de poep van een vogel of aap. Nadat het zaadje is ontkiemd zakken de wortels af naar de bodem. Vandaar start een opwaartse beweging van water- en voedselopname, waardoor de neerhangende wortels almaar dikker worden en de gastheer van alle kanten pletten en verstikken, net zolang totdat die vermolmt en verkruimelt. Dat is voor de wurgvijg niet erg, omdat zijn wortels inmiddels houtachtig genoeg zijn om zonder steun overeind te blijven.
Er zijn meer planten die het hogerop zoeken: epifyten, soorten die zich op een boomtak vasthechten en vandaar zonlicht en water opvangen. Verwart ze niet met parasieten, die voedsel aan de boom onttrekken.
In het Zuid-Amerikaanse regenwoud –inclusief de Amazone– krioelt het van de epifyten. De schatting is dat daar meer dan 15.000 soorten zijn te vinden, en niet alleen daar: van de 90.000 plantensoorten in het Zuid-en Midden-Amerikaanse regenwoud is 90 procent epifyt.
De bekendste soort is de bromelia. Met zijn in een rosetvorm geschikte bladeren vangt de plant water op en vormt zo op grote hoogte minivijvertjes. Kikkers, salamanders en muggen leggen er hun eitjes in. Voor kikkervisjes en salamanderjonkies wacht daarna nog enkel de weg naar beneden te nemen… Er is berekend dat zeker 250 diersoorten (waaronder veel amfibieën en insecten) gebruikmaken van deze minivijvertjes in bomen.
Aan de voet van woudreuzen is intussen ook veel te zien. Wat in ieder geval opvalt zijn de enorme steunwortels van deze bomen. Woudreuzen boren voor houvast en voeding niet zozeer diep, maar spreiden zich met hun wortels wijd uit. De voedzame bodemlaag is in een tropisch regenwoud opvallend dun, en dat heeft te maken met het ongekend snelle stofwisselingsproces in de bodem. Verwacht er geen dik bladerdak zoals in een Europees bos. Verder is de bodem relatief arm aan mineralen en andere voedingsstoffen: die houdt de plant liever zelf vast, en dat is maar goed ook, de kans dat al dat waardevols in een régenwoud wegspoelt is immers groot.