De berk, die met zijn witte stam tot de opvallendste en bekendste bomen van Nederland behoort, is een bijzonder succesvolle pioniersoort. Doorgaans wordt hij niet oud; zijn kracht is het razendsnel koloniseren van nieuwe plekken.
Op De Schammer tussen Amersfoort en Leusden werd een stuk natte hei afgeplagd. „Wat kwam er op? Wilgen, elzen en berken.” Aan het woord is Leusdenaar Arie van den Bremer (78). „Nu wordt het elke herfst gemaaid, maar uit elk afgemaaid boompje schieten tien nieuwe loten op. Volgens de bioloog die daar adviseert zouden ze door jaarlijks maaien uiteindelijk verdwijnen; ik wacht het af.”
Als de grond droger wordt laten de wilgen en elzen het afweten, maar de berken blijven. Niet overal zo massaal als in noordelijke streken, zoals Finland en grote delen van Rusland. „Ik reed eens met de bus van Moskou naar Sint-Petersburg”, herinnert Van den Bremer zich. „Vijfhonderd kilometer berken.”
Vooral in de laatste decennia (her)koloniseerden ze ook de laatste stukken van Nederland, waaronder het rivierengebied en de noordelijke kleigebieden, deels geholpen door aanplant.
Het geheim zit hem in de zaden. Van den Bremer werkt aan een bomengids, waarin hij zich meer dan in bestaande bomenboeken wil richten op de bloemen en vruchten. Hij maakte een selectie van 140 veel voorkomende soorten –inheemse en gekweekte– en reisde het hele land door om in de juiste tijd van het jaar de bloemen en vruchten te fotograferen. „Soms zitten die hoog in de boom, dus neem ik een 3 meter lange stok mee om een takje te plukken. Bij sommige naaldbomen kom je er dan nog niet. Als het hard stormt en alles waait om, dan is ’t mijn dag.”
Af en toe deed hij aparte ontdekkingen; zo blijkt bijvoorbeeld niemand precies te weten hoe een stuifmeelkorrel van een naaldboom het zaadbeginsel tussen de schubben van de jonge kegel bereikt.
Verdwaald
Vijftien jaar gelden ging hij met pensioen en raakte hij „verdwaald in de natuur.” Hij volgde de Natuuracademie in Amersfoort –een cursus van KNNV, IVN en de gemeente– en ontdekte hoeveel er leefde in een boom in zijn tuin. Vervolgens schreef hij een serie natuurgidsen: korstmossen, grassen, samengesteldbloemigen en nu bomen.
Van de wereldwijd meer dan zestig berkensoorten zijn in Nederland alleen de ruwe en de zachte inheems. Beide hebben een groot verspreidingsgebied op het noordelijk halfrond, de zachte tot ver boven de poolcirkel. De ruwe berk komt vrijwel overal in Nederland veel voor; de zachte berk, die doorgaans op nattere plekken groeit, in veel lagere dichtheden.
Niet ver van de provinciale weg tussen Amersfoort en Soest, toepasselijk de Birkstraat geheten (birk is West-Veluws voor berk) weet Van den Bremer een plek waar beide staan.
Een waterig herfstzonnetje glimt aarzelend door het wolkendek. Aan het eind van een bospad strekt een grote akker zich uit. Ooit was hier een zandgroeve, vertelt de florist, maar die is volgestort met teelaarde. Aan de noordzijde ligt nog een smalle maar met bos dichtgroeiende strook lage, schrale vegetatie, en daar tussendoor loopt een berkenlaan. Vermoedelijk is de rij langs het pad ooit aangeplant, maar Van den Bremer kent de plek al meer dan twintig jaar en in de begintijd zag het er net zo uit; op deze schrale grond groeien zelfs de berken langzaam.
Wratjes
Zachte berk heeft volgens de boekjes vaak een krommere stam, meer rechtopstaande twijgen en een fijnere schors. Volgens de bomenkenner kun je echter beter naar details kijken. Hij loopt van berk naar berk en bestudeert twijgjes met zijn loep. „Dit is een ruwe berk. De blaadjes zijn spits met grove tanden en de top van de loot heeft wratjes. Bij de zachte berk zijn ze behaard en de blaadjes ronder.”
Door de beharing voelen blad en twijg zacht aan. Enkele exemplaren zijn moeilijk op naam te brengen, mogelijk betreft het de bastaard. „Het zaad is een hard kenmerk. Kijk, bij ruwe berk heeft het een langere punt.”
De zaden, die bij rijpheid losraken uit de katjes, wegen bijna niets en zijn voorzien van een vleugelrand waardoor ze door de wind kilometers ver meegevoerd kunnen worden, om te ontkiemen op de gekste plekken, desnoods tussen straatklinkers.
Om weer massa’s nieuwe zaden te leveren, maar ook geneeskrachtige bladeren, sap waar lekkere drankjes van te maken zijn en hout dat wellicht als kastdeurtje en pollepel in de keuken terechtkomt. Van de twijgen maakten de boeren eeuwenlang berkenbezems. Berkenschors is door vele volkeren gebruikt voor kano’s, schoeisel en als schrijfmateriaal.
Koude grond
Volgens dendroloog Bert Maes behoorden berken tot de allereerste immigranten na de ijstijd. „Verrassend genoeg is de berk als autochtone boom zeldzaam”, vervolgt hij in zijn boek ”Inheemse bomen en struiken in Nederland en Vlaanderen”. Vooral door heidebegrazing verdwenen de bomen uit een groot deel van Nederland en keerden pas terug na invoer van plantgoed in de negentiende eeuw, waarna ze zich opnieuw over het land verspreidden.