Ook voor een interview kiezen de Hoornbeeckdocenten voor dresscode zakelijk: docent Piet van Meijeren (64) is in kostuum en Martine van Dijk-Heij (33) draagt een lichtblauw mantelpakje. De stagebegeleiders presenteren zich met trots als ambassadeurs van hun school en zijn tegelijk warme pleitbezorgers voor hun economiestudenten.
De twee lopen elkaar regelmatig tegen het lijf in de gangen van het Hoornbeeck College in Apeldoorn. Van Dijk werkt er 3 jaar, Van Meijeren is al 32 jaar verbonden aan de mbo-school. Beiden begeleiden de stagiairs van de opleiding economie. Ook al is de zomervakantie net begonnen, de docenten genieten ervan om op hun werk te reflecteren. Van Meijeren: „Wij hebben wel een mooi beroep eigenlijk.”
Hoe zijn jullie bij het Hoornbeeck College terecht gekomen?
Van Meijeren: „Ik ben begonnen als meester op de Eben-Haëzerschool in Barneveld. Ik had de tweede klas; 46 leerlingen in m’n lokaal. En alles zat erin, want er bestond nog geen speciaal onderwijs. Later heb ik heel wat jaren klas zes gehad. In de avonduren haalde ik m’n eerstegraads bevoegdheid om Nederlands te geven. In 1987 ben ik begonnen als leraar Nederlands op wat toen nog het Trigland heette. Later werd dat het Saldenus, en uiteindelijk het Hoornbeeck College. Ik ben er een aantal jaren leerjaarcoördinator geweest en heb deel uitgemaakt van het management in Amersfoort. Nu ben ik naast docent Nederlands stagebegeleider in Amersfoort en Apeldoorn.”
Van Dijk: „Ik ben na het vwo meteen aan het werk gegaan bij het Reformatorisch Dagblad. Eerst als administratief medewerker, maar al snel als management assistent van de commerciële afdeling. In 2008 ging ik Nederlands geven op het Van Lodenstein College in Kesteren. Na bijna zeven jaar zwaaide ik daar af en werd ik docent office- en managementsupport op het Hoornbeeck. In mijn huidige werk komen mijn werkervaring bij het RD en wat ik in de afgelopen jaren opgebouwd heb als docent mooi samen. Ik weet hoe het is om te notuleren of een evenement te organiseren én ik ken het onderwijs goed.”
Welke mensen zitten er voor jullie in de collegebanken?
Van Dijk: „We hebben met twee typen studenten te maken: die van de beroepsondersteunende leerweg, die vier dagen per week naar school gaan en één dag per week stage lopen, en de studenten die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen. De bbl’ers werken vier dagen per week en hebben een arbeidsovereenkomst met hun stagebedrijf. Zij hebben veel minder theorie en zijn vaak echte doeners. Wij geven alleen les aan studenten van de beroepsopleidende leerweg. Ik merk dat de voorbeelden die ik hun geef in de les nooit concreet genoeg zijn. Ze vinden het moeilijk om zich in te leven in zo’n situatie. Ze moeten in een bedrijf aan de slag om te leren.”
Van Meijeren: „De sector economie is onderverdeeld in vier richtingen: commercieel, financieel, office- en managementsupport en retail. Per richting is er ook weer een verdeling in niveaus, van niveau twee tot en met vier, oplopend in moeilijkheidsgraad.”
Wat voor vaardigheden moeten de studenten economie volgens jullie ontwikkelen?
Van Dijk: „De meisjes die bij mij binnenkomen zijn meestal nog echte pubers. In de loop van de drie jaar dat ik ze meemaak zie ik dat ze taakgerichter worden. Daar stuur ik ook op aan in de opdrachten die ik hun geef. Ik wil dat ze beter weten wie ze zijn en wat ze willen. Het leuke is dat ik ze in de loop van de jaren zie groeien. Met derdejaarsstudenten is de band gelijkwaardiger dan met de eerstejaars. Ik kan hun meer vrijheid geven.”
Van Meijeren: „We trainen de studenten in sociale en communicatieve vaardigheden. Ze moeten goed kunnen omgaan met mensen, leren durven. Veel studenten zijn aan het begin van hun opleiding vrij teruggetrokken en bescheiden. Ze moeten leren om hun grenzen aan te geven. Dat is bijvoorbeeld nodig voor een bedrijfsfeestje, als collega’s hen uitproberen. Of om sterker te staan tegenover het stagebedrijf, wanneer dat iets te graag gebruik maakt van de drive van een stagiair om veel en hard te willen werken.”
Hoe gaat een stagebezoek in z’n werk?
Van Meijeren: „Ik bereid me voor op een stagebezoek door de website van het bedrijf te bekijken. Ik wil graag weten of het bedrijf een veilige plek is voor stagiairs. Intuïtie is van groot belang. Als ik degene ontmoet die de student op de werkplek moet begeleiden, vraag ik me altijd af: hoe bereid is hij of zij om zich te verdiepen in de student? En heeft hij voldoende overwicht? Een vereiste voor de praktijkbegeleider is dat hij een niveau hoger geschoold is dan de student. Het eerste gesprek met de praktijkbegeleider speelt in onze beslissing een doorslaggevende rol.”
Van Dijk: „Wanneer ik op het stageadres kom, geef ik m’n ogen goed de kost. Ik probeer de student en de praktijkbegeleider apart van elkaar spreken. Bij de examenstages moet de student iets van zijn of haar werk laten zien, zoals het ontvangen van een gast of het voeren van een telefoongesprek.”
Van Meijeren: „De student mag mij rondleiden door het bedrijf. Tijdens zo’n rondje kom ik van alles te weten: spreekt de student al over ‘mijn’ bedrijf, ‘mijn’ afdeling? Hoe is het contact met collega’s?”
Wat maakt jullie taak als stagebegeleider uitdagend?
Van Dijk: „Als stagebegeleider vind ik het belangrijk om daadkracht te tonen. Het is laveren tussen de belangen van de school, het bedrijf en de student. Wanneer ik bijvoorbeeld het idee heb dat een student te veel taken op z’n bordje krijgt, ben ik degene die daar het gesprek over begint.”
Van Meijeren: „Als school heb je de leiding in de driehoek school-stagebedrijf-student. Wanneer ik bij een bedrijf een niet-pluisgevoel heb, ga ik in gesprek met de student of de stagebegeleider.”
Van Dijk: „Soms zijn praktijkbegeleiders te soft. Dan zie ik een beoordeling van een student waar alleen maar tienen op staan. Daar vraag ik dan op door.”
Van Meijeren: „Het is belangrijk om er te zijn voor de student. Soms zijn er lastige situaties, bijvoorbeeld als een stagiair een relatie krijgt op zijn of haar stagebedrijf. Ouders maken zich dan ook vaak zorgen.”
Van Dijk: „In zo’n situatie kun je het als docent bijna nooit goed doen. Een paar weken terug had ik een moeilijk voorval. Ik werd ’s morgens vroeg gebeld door een bedrijf: de stagiair hoefde niet meer te komen. Het eerste wat ik dan doe is proberen die student op school te krijgen om te praten over wat er is voorgevallen. Het is belangrijk om moeilijke situaties ook goed af te handelen met het stagebedrijf. Pas heb ik een bos bloemen gebracht op een bedrijf waar de stage niet goed was gelopen. Ze hadden veel gedaan voor de studente. Het gebaar werd echt gewaardeerd.”
Hoe helpen jullie de studenten om hun christen zijn uit te dragen?
Van Dijk: „We raden hun aan om vanaf dag één te bidden voor hun eten. We leggen situaties aan hen voor waarin ze bijvoorbeeld een zakenreis moeten regelen voor een manager die op zondag wil reizen. Toch merken we dat al die voorbeelden niet genoeg zijn en dat ze in de praktijk pas echt leren hoe het is. Zo hield ik pas met een groepje studenten op het veldje voor onze school een evaluatie op hun stage. Een meisje vertelde dat een collega na haar gebed vroeg: „Wat bid jij dan?” Op school vertelde ze: „Eigenlijk had ik niets gebeden op dat moment”.”
Van Meijeren: „Ik zie daarin wel een ontwikkeling: op veel stagebedrijven tonen mensen meer interesse dan pakweg twintig jaar geleden. Jongeren zijn ook opener geworden over wat ze geloven. Dat vind ik een positieve verandering. En ik merk ook dat het soms negatieve beeld van stagebegeleiders over christenen wordt bijgesteld door de positieve uitstraling van een stagiair. Mooi is dat.”
Maakt het uit of je dit werk 3 of 32 jaar doet?
Van Dijk: „Ik vind het mooi om bij Piet te zien dat hij zo veel oog heeft voor de studenten. Ik wil altijd alle formulieren netjes ingevuld hebben en werken volgens de protocollen.”
Van Meijeren: „Ik werk ook aan een goede verslaglegging, maar ik vind het leerproces van de student wel belangrijker. Studenten moeten groeien binnen hun eigen mogelijkheden. Ze hoeven niet zo nodig een niveau hogerop. Kijk wat past bij de student.”
Generaties in gesprek
Senior en junior over school en studie, vroeger en nu. Deel 5.