Hybrides van mens en chimpansee leiden tot gelijkschakeling van mens en dier
De Amerikaanse bioloog Juan Carlos Izpisúa Belmonte gaat met Chinezen in zee om menselijk DNA in te bouwen in stamcellen van een chimpansee, zo maakte het vakblad MIT Technology Review vrijdag bekend. Daarmee lijkt de doos van Pandora geopend.
Het Amerikaans-Chinese onderzoek staat niet op zichzelf. Ook de Japanse stamcelexpert Hiromitsu Nakauchi, verbonden aan de universiteit van Tokio en de Stanford University (VS), maakte vorige week bekend dat hij menselijk DNA gaat inbouwen in embryo’s van muizen, ratten en varkens.
In beide onderzoeken gaat het officieel om DNA van patiënten met falende organen dat wordt ingebouwd in zogeheten pluripotente stamcellen, cellen die kunnen uitgroeien tot alle mogelijke celtypes. Hierdoor groeien in de dieren menselijke organen, die vervolgens kunnen worden getransplanteerd in de patiënt, zonder dat afstotingsverschijnselen optreden.
Wanneer wetenschappers mengvormen maken van mens en dier, zogeheten mens-dierhybrides, zal zich vroeg of laat de vraag opdringen: tot wanneer is sprake van een dier, en vanaf welk punt is het kunstmatig gecreëerde wezen een mens? Die grens zal de wetenschap confronteren met vérgaande ethische en praktische vragen. Bio-ethici zijn bezorgd dat het ingebouwde menselijke DNA de dierlijke hersenen zou kunnen beïnvloeden. De dieren zouden daardoor veel slimmer kunnen worden, vrezen ze. Maar daarvan is in het geval van Nakauchi’s experimenten geen sprake. „We kweken alleen het orgaan dat we nodig hebben.” En na het oogsten van de organen worden de embryo’s vernietigd. Er zal dus geen mengvorm worden geboren.
Het is echter de grote vraag of het hierbij blijft. Elke keer gaan wetenschappers bij het maken van mens-dierembryo’s een stapje verder. Eerst werd menselijk DNA ingebouwd in geiten en koeien die daardoor aangepaste melk gaan geven; daarna maakte Nakauchi bekend dat hij gebruik maakt van muizen, ratten en varkens om daaruit menselijke organen te oogsten.
Extreem controversieel
De combinatie van menselijke en chimpansee-DNA waarmee Belmonte aan de slag gaat, ligt ogenschijnlijk in het verlengde daarvan, maar gaat een stap verder. Zo geeft de Amerikaan geen garanties dat hij de dieren uitsluitend gebruikt voor het oogsten van de organen, en ze daarna vernietigt. Dat maakt zijn onderzoek, dat om die reden in China plaatsheeft, „extreem controversieel”, stelde MIT Technology Review.
Pablo Ross, onderzoeker aan de University of California (VS), vraagt zich af of het kweken van organen de enige reden is dat Belmonte de chimpansee gebruikt. In varkens groeien ze net zo goed, en het duurt extreem lang voordat ze kunnen worden geoogst.
Ross vermoedt dat andere, belangrijkere overwegingen een grote spelen. „Menselijke DNA toevoegen aan apen kan antwoorden opleveren op vragen over de evolutionaire afstand tussen mens en aap en de barrières die zich daartussen bevinden”, stelt hij in MIT Technology Review. Van alle mensapen zou de chimpansee het dichtste bij de mens staan.
Wetenschappers, met name evolutiebiologen, zijn naarstig op zoek naar de herkomst van de mens. Gangbaar is de veronderstelling dat de mens een laatste gemeenschappelijke voorouder heeft met mensapen.
Genetisch onderzoek
Genetisch onderzoek heeft de laatste jaren geleid tot een overvloed aan gegevens over het genetische materiaal van de mens en van de chimpansee. Die resultaten zijn te vinden in ENCODE – een encyclopedie van DNA-elementen. Daaruit blijkt dat er een onoverbrugbare genetische kloof bestaat tussen mens en mensaap. In plaats van de geclaimde 98 procent overeenkomst in het DNA, blijkt deze 80,6 procent.
In een artikel in Nature (2010) stelde computerwetenschapper John Hughes van Brown University (VS) dat de geclaimde 6 miljoen jaar evolutionaire afstand tussen mens en chimpansee veel te weinig is. „Het verschil tussen chimpansee- en mens-DNA is vergelijkbaar met dat tussen mens- en kip-DNA, en komt overeen met 310 miljoen jaar evolutionaire afstand.”
Daarnaast miskent de gangbare wetenschappelijke opvatting de Bijbelse notie dat de mens bestaat uit een materieel lichaam –gecodeerd door het DNA– en het bestaan van een door God „ingeblazen” onsterfelijke, niet-materiële, bovennatuurlijke, rationele ziel (Gen. 2:7). Daardoor is er ook na het sterven een hemelsbreed onderscheid: „Wie merkt dat de adem van de kinderen der mensen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde?” (Pred. 3:21).
Geëvolueerd
In de evolutiewetenschap is de mens de afgelopen 160 jaar gedevalueerd van de kroon op Gods schepping naar een geëvolueerde aapachtige. Verschuivingen in de opvattingen over de beschermwaardigheid van het menselijk leven, abortus en euthanasie, staan daarmee nauw in verband. In de seculiere media is nu al geregeld te lezen dat een dier „sterft” en een mens „doodgaat.” Het resultaat is ten slotte een totale gelijkschakeling van mens en dier.