De één draait al 55 jaar mee op school, de ander staat pas twee jaar voor de klas. Maar Ria Tromp (75) en Caroline Kieboom (25) zijn het erover eens: werken met kinderen gaat nooit vervelen.
Sinds 1905 staat de christelijke basisschool De Akker aan de Schoolstraat in Lisse. Het vooroorlogse verleden is er duidelijk te zien: een hoge voordeur, hoge gangen en dus ook hoge lokalen.
Juf Ria Tromp stapte in 1950 als 6-jarige leerling voor het eerst die hoge voordeur door. Ze is geboren en getogen in Lisse. En helemaal vergroeid met De Akker. In 1966 keerde ze er als leerkracht terug, nu doet ze er drie ochtenden per week vrijwilligerswerk.
Caroline Kieboom komt uit Nieuw-Lekkerland en staat voor het tweede jaar voor groep 7.
Altijd juf willen worden?
Tromp: „Ja, al op de lagere school. En het is nooit weggegaan. Na de mulo ben ik naar de christelijke kweekschool in Leiden geweest. Er waren er ook wel uit Lisse die naar de Driestar in Gouda gingen, maar dan moest je daar op kamers. Ik had nogal last van heimwee, dus wilde liever thuis blijven wonen.
Halverwege de opleiding werd mijn moeder ziek. Ze overleed in 1963. Toen was het helemaal fijn dat ik nog thuis woonde. Zo kon ik voor mijn vader en twee broers zorgen.”
Kieboom kan niet zeggen dat ze altijd juf heeft willen worden. „Het is ook een hele tijd weggeweest.” Maar na het vmbo-gt op het Driestar College in Lekkerkerk volgde toch de opleiding tot onderwijsassistente op het Hoornbeeck College in Rotterdam. En daarna nog vier jaar pabo in Gouda. „Toen was ik wel even klaar met studeren, ik wilde graag aan de slag.”
Hoe is dat: voor het eerst een eigen klas?
Tromp: „Ik werd echt in het diepe gegooid. Mijn eerste klas was een groep 3 met 39 leer- lingen. Ik kreeg van de vorige juf te horen hoe ver de leerlingen waren met rekenen, taal, lezen en dergelijke. Ik moest maar op die en die bladzijde verder gaan.
Verder hoorde je welke leerling een bandiet was en wie er niet kon rekenen. Dat was het. Alleen een mondelinge overdracht, verder moest je het maar helemaal zelf uitzoeken.”
Kieboom: „Elke beginnende leerkracht krijgt nu een eigen mentor toegewezen. Die heeft mij het eerste jaar ook echt goed begeleid door bijvoorbeeld vaak te vragen hoe het ging en waar ik tegenaan liep. Daarnaast kun je altijd alles aan collega’s vragen.
Op de opleiding krijg je voldoende handvatten mee, maar zelfstandig een klas runnen is toch anders. Het is net als met het rijbewijs: je kunt rijden, maar moet nog veel ervaring opdoen.”
Zijn er nog steeds klassen met 39 leerlingen?
Kieboom: „Nee, gelukkig niet. Groep 8 heeft 30 leerlingen. Dat is voor onze begrippen nu groot. Ik heb zelf een groep 7 met 21 kinderen, maar er is ook een groep 4 met 16 leerlingen.”
Tromp: „We kunnen die klassen klein houden omdat het bestuur één leerkracht helemaal uit eigen financiële middelen betaalt. Heel fijn! Ik heb een halfjaar een klas met 46 leerlingen gehad. Toen ik daarvoor werd gevraagd, zei ik dat ik dat onmogelijk kon. Maar ’s avonds hoorde ik een preek over „Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.” Toen durfde ik het aan. En ik heb dat halfjaar echt genoten.”
Kieboom: „Zonder de hulp van de Heere kun je zelfs een klas van zestien leerlingen niet runnen. We kunnen het geen dag alleen.”
Tromp: „En als je denkt: dat fiks ik even, dan gaat het verkeerd. Ik weet dat ik het ene jaar een heel fijne Bijbelvertelling heb mogen doen over Mefiboseth. Het jaar erop was die vertelling weer aan de beurt, maar had ik de avond ervoor een verjaardag. Ik bereid altijd mijn Bijbelvertellingen voor, maar toen was die voorbereiding maar heel kort geweest. Prompt liep de hele vertelling in de soep. Ik stond maar wat te brabbelen voor de klas. Dat was een goede leer voor mij.”
Raken dankzij die kleine klassen kinderen niet meer ondergesneeuwd?
Kieboom: „Dat zal ik niet zeggen. Er gaat veel tijd en aandacht naar zorgleerlingen. Soms zo veel dat ik me weleens schuldig voel omdat de gemiddelde leerlingen te weinig aandacht krijgen.”
Tromp: „Ik denk nu vaak: Tjonge, dat heb ik vroeger helemaal niet goed gedaan. Dan zie ik een leerling van vroeger die toen in moeilijke omstandigheden verkeerde en voor wie ik onvoldoende aandacht had. Dan schaam ik mij omdat ik zo ben tekortgeschoten.
Als het gaat om zorgleerlingen is er nu veel meer differentiatie. Leerlingen krijgen onderwijs op hun niveau. Dat is hier op school wel goed geregeld.
::
Toch vind ik dat er ook een keerzijde aan zit. Er is nu veel meer onrust op school dan vroeger. Het hele gebouw loopt vol met mensen die extra hulp verlenen. Leerlingen worden vaak uit de klas gehaald, bijvoorbeeld voor rekenen. Maar als ze terugkomen, is de juf al met taal begonnen en moeten de zorgleerlingen weer bijgepraat worden over de taalles. Dat lijkt me knap onhandig.”
Kieboom: „Dat valt wel mee. Uit mijn groep gaan elke dinsdag vijf leerlingen op een vast tijdstip naar een onderwijsassistente. Ze komen ook op een vaste tijd terug. De klas is er helemaal aan gewend en ik begin niet eerder aan de volgende les dan wanneer de vijf kinderen terug zijn.”
Zijn leerlingen ook niet drukker en mondiger dan vroeger?
Tromp: „Kinderen zijn veel vrijer, inderdaad. Maar dat vind ik wel leuk. Ze vertellen meer dan vroeger wat ze thuis gedaan hebben. Of ze zeggen tegen me: Wat een leuke rok hebt u aan. Vijftig jaar geleden durfde je dat echt niet te zeggen. De juf stond mijlenver boven je, daar zei je alleen maar netjes gedag tegen.”
Kieboom: „Zelfs met toen ik op de basisschool zat, zo’n vijftien jaar geleden, merk ik een verschil. Kinderen zeggen nu waar het op staat, ze nemen geen blad voor de mond. Dit hoeft niet negatief te zijn. Het geeft juist kleur aan het geheel. Het maakt het onderwijs leuk en uitdagend.”
Tromp: „Dat zie je ook bij de ouders. Die weten je tegenwoordig precies te vertellen hoe wij het moeten doen in de klas. Vroeger was het: de juf heeft ervoor geleerd, die zal het wel weten.”
De leerkracht heeft het er maar druk mee.
Kieboom: „Er wordt veel geklaagd over de werkdruk op school, maar ik ervaar het niet zo. Soms is er inderdaad veel te doen, zoals rond de rapporten en de contactavonden. Ik probeer dan tijd te winnen door bijvoorbeeld wat meer klassikaal na te kijken.
Als onderwijs je hart niet heeft, dan is het al gauw te veel. Je moet echt hart voor de kinderen hebben, anders red je het niet voor de klas. Voor het salaris en de vakanties moet je niet in het onderwijs gaan werken.”
Tromp: „Toch probeer ik mensen wel warm te maken voor de pabo. Er is zo’n tekort in het onderwijs. Ik vertel hoe heerlijk het is om met kinderen te werken.”
Kieboom: „Ja, het is prachtig om hen een stap verder te helpen. Je mag hun zo veel bijbrengen.”
Tromp: „Ook op geestelijk gebied, onder andere met de Bijbelvertellingen.”
Kieboom: „We hopen altijd dat er wat blijft hangen, dat die vertellingen tot zegen zijn. Wij kunnen het zaad alleen zaaien, de Heere moet de zegen geven. Soms ben ik verbaasd over wat kinderen eerlijk vertellen. Bijvoorbeeld toen we de catechismusvraag over de voorzienigheid bespraken. Een leerling vertelde heel eenvoudig hoe hij de leiding van de Heere in zijn leven had ervaren.”
Tromp: „Een meisje kon helemaal niet goed rekenen, maar een keer had ze toch een tien gehaald. Ik was verbaasd, maar het meisje niet. Ze zei: Ik heb er ook zo om gebid. En de Heere luistert toch als je bidt?”
Kieboom: „Dat zijn speciale momenten die het onderwijs op een christelijke school zo bijzonder maken. Ik zou die niet willen missen.”
serie
Generaties in gesprek
Senior en junior over school en studie, vroeger en nu. Deel 2.