De Evangelische Omroep heeft beslist iets losgemaakt met de uitzending van het programma NieuwLicht van deze week. Daarin staat de ingrijpende en emotionele ervaring centraal van twee vrouwen die tijdens de zwangerschap hun kind verloren.
Over een kind dat dood ter wereld komt, zegt het Burgerlijk Wetboek dat het wordt geacht nooit te hebben bestaan. Dat is pijnlijke juristentaal die schuurt met de beleving van de ouders. Drie moeders legden zich er in 2015 niet bij neer dat deze kinderen op geen enkele wijze werden opgenomen in de basisregistratie personen en begonnen handtekeningen te verzamelen voor hun petitie ”Ik wil ook in het BRP”.
De afloop is bekend. De Tweede Kamer droeg het kabinet-Rutte II op uit te zoeken met welke (symbolische) wetswijzing er recht kon worden gedaan aan de diepe wens van deze vrouwen. Uiteindelijk was het staatssecretaris Knops van Rutte III die vorig jaar in beide Kamers steun wist te verwerven voor een voor alle partijen bevredigende, nieuwe regeling.
Omdat er bij een levenloos geboren kind in juridische zin geen sprake is van een geboorte (het kind is geen rechtssubject), kan het jongetje of meisje niet met een eigen persoonslijst in het bevolkingsregister worden opgenomen. Wel kan het dankzij de petitie sinds dit jaar worden bijgeschreven op de persoonslijst van de ouders, waarmee het ook zichtbaar is op MijnOverheid.nl en op uittreksels van de BRP.
Over dan maar tot de orde van de dag? Toch niet helemaal, want toen de EO vrijdag aankondigde dat de uitzending van maandag mede zou gaan over Yara die haar geaborteerde kind had laten registeren, trok dat breed de aandacht. Een moeder die besefte door een abortus niet iets, maar iemand te zijn kwijtgeraakt; dat raakte ook bij seculiere media een snaar.
Voor alle duidelijkheid: het was een bewuste keus van de wetgever om ook vrouwen zoals Yara te laten vallen onder de reikwijdte van de wet. Deze stelt bewust geen eisen aan de zwangerschapsduur of de overlijdensoorzaak om zo de ruimte voor een individuele rouwexpressie maximaal te eerbiedigen. Daarmee is Yara’s keuze dus deels een individuele gevoelskwestie. Toch is er meer.
Als elke vrouw die een abortus heeft ondergaan, het recht heeft haar ongeboren kind met naam en al te laten bijschrijven op haar persoonslijst, wordt het op zijn zachtst gezegd een beetje ingewikkeld om staande te houden dat een zwangerschapsafbreking niet meer behelst dan het laten verwijderen van een klompje cellen. Niet voor niets benadrukt de memorie van toelichting op de nieuwe wet dat de ouders door gebruik te maken van de nieuwe regels recht doen aan „het feit” dat deze kinderen voor de geboorte hebben geleefd.
Wie dat op zich laat inwerken, heeft dus hoe dan ook stof te over om los van zijn levensovertuiging de Nederlandse abortuspraktijk nog eens kritisch te bezien. Dit is meer dan een gevoelskwestie.