Kerk & religie
Jeugdige evangelist John Cennick vreesde geen mens

John Cennick (1718-1755) werd in het Engelse Wiltshire soms bont en blauw geslagen, ondergedompeld in vuile vijvers, bekogeld met stenen en zelfs met dode honden. Door op trommels en pannen te slaan, probeerde men de jonge lekenprediker te overstemmen.

L. J. van Valen
14 December 2018 09:09Gewijzigd op 16 November 2020 14:52
De Moravische kerk in East Tytherton in het Engelse graafschap Wiltshire. Cennick liet de kapel en bijbehorende school bouwen nadat hij in 1742 in East Tytherton was gaan wonen. beeld Wikimedia
De Moravische kerk in East Tytherton in het Engelse graafschap Wiltshire. Cennick liet de kapel en bijbehorende school bouwen nadat hij in 1742 in East Tytherton was gaan wonen. beeld Wikimedia

Vijf jaar moest Cennick deze en andere vormen van tegenstand ondergaan. Zijn bewogen preken over de gewilligheid van Christus om verloren zondaren te redden, brak echter bij velen de vijandschap tegen het Evangelie. Niet alleen in Wiltshire maar op veel plaatsen in Engeland, Wales en Ierland. Op 12 december was het 300 jaar geleden dat John Cennick werd geboren.

Cennick is een van de minder bekende figuren uit de tijd van de opwekkingen in de achttiende eeuw. Hij groeide op in Reading in het Engelse Berkshire in een gezin dat tot de Kerk van Engeland behoorde. De strenge godsdienstige opvoeding die hij kreeg had niet het gewenste effect.

Toen John dertien was ging hij van school af om het timmermansvak te leren en werk te zoeken. Nadat hij in Londen tevergeefs gezocht had naar een baan, gaf hij zich over aan allerlei vormen van vermaak. Wat hij tekortkwam om zijn pleziertjes te betalen, stal hij. Het ging van kwaad tot erger.

Enkele jaren later voelde hij zich zo leeg dat hij ter kerke ging om verlichting te zoeken. Twee jaar lang ging hij gebukt onder zware overtuigingen van zonde, toen kwam de bevrijding. Hij zocht eerst vrede in zijn vrome godsdienst, maar leerde dat alleen de verdiensten van Christus zijn ziel konden redden. Uiteindelijk vond hij vrede in het bloed van de Zaligmaker.

Beloften

Cennick getuigde later van een bijzondere ontmoeting met de Heere Jezus. Hij hoorde Zijn stem tot hem spreken. „Mijn hart sprong op van blijdschap en mijn omkomende ziel werd verlevendigd. De angsten der hel werden weggenomen.” Hij vond rust in zijn Borg. „Christus had mij lief en stierf voor mij. Ik verheugde mij in mijn Zaligmaker.”

Spoedig hierna probeerde de satan hem zijn vrede te ontnemen. De geestelijke arena waarin hij terechtkwam, eindigde echter niet in wanhoop. Cennick vond houvast in Gods rijke beloften, zoals die van Maleachi 4:2 („Ulieden die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan.”) „Ik geloofde de belofte en mocht ervaren dat de liefde van God opnieuw in mijn hart werd uitgestort.”

In 1737, het jaar van Cennicks bekering, was in het Britse rijk en in de Noord-Amerikaanse koloniën een grote geestelijke herleving aan de gang. De gebroeders John en Charles Wesley en George Whitefield gingen met anderen van plaats tot plaats om aan duizenden het Evangelie van het kruis te brengen. Er hadden vele bekeringen plaats en overal werden ”societies” gevormd, gezelschappen van zoekende zielen en gelovigen. Zij werden in Engeland methodisten genoemd, omdat zij veel aandacht gaven aan de verschillende stadia van de persoonlijke bekering.

Schoolmeester

Cennick kwam ook met methodisten in aanraking en wilde zich graag bij hen aansluiten. Hij bad of hij kennis mocht maken met George Whitefield: „Toen ik op mijn knieën lag bad ik en zei: „O Heere Jezus, U kent de smarten van mijn benauwde geest toch goed. U alléén kunt mij een vriend geven op mijn weg naar U. Schenk toch dat ik bevriend mag worden met deze knecht van U die nu uitgezonden is om Uw Evangelie in andere landen te prediken.””

Cennicks gebed werd verhoord. Ook kwam hij in contact met de gebroeders Wesley. In 1740 werd hij op aanbeveling van John Wesley schoolmeester in Kingswood. De school moest nog gebouwd worden en voordat dat die klaar was, hield hij zijn eerste preek onder een perenboom. De jongeman die een preek zou lezen, kwam niet opdagen, waarop John gevraagd werd om een woordje te spreken. In de twee jaren die volgden sprak hij onafgebroken in Kingswood en omgeving voor velen in de openlucht. Ook veel mijnwerkers kwamen onder zijn gehoor. De zegen die hij op zijn werk ontving was groot. In die tijd gaf hij zijn eerste hymnenbundel uit. Ook verscheen van zijn hand een verhandeling over de Heilige Geest.

Kapel

Toen de opwekking in Wiltshire in 1742 tot een hoogtepunt was gekomen, kocht Cennick een huis met grond in East Tytherton bij Chippenham. Hier liet hij een kapel bouwen, die nog steeds bestaat. Hij raakte bevriend met de lekenprediker Howell Harris uit Wales. De twee hadden veel gemeen.

Cennick maakte trok met Harris op om in Noord-Wiltshire te gaan preken. Zij begonnen te Swindon maar kregen heftige tegenstand te verduren. Men schoot net zolang met geweren over hun hoofden heen totdat hun gezichten zwart waren. Water en vuil werden over hen heen gegooid. Zij vertrokken uit Swindon en gingen naar Stratton St. Margaret. Daar had een slager een emmer bloed klaarstaan om over hun hoofden te gieten.

Toen Cennick enkele dagen later weer probeerde te gaan preken, werd de menigte wild, zodat hij en zijn vriend gedwongen werden om hun toevlucht te nemen in een baptistenkerk. Velen raakten gewond in het gedrang en de schouders van Cennick zaten vol bont en blauwe plekken.

Zoals valt te lezen in het dagboek van Cennick, werd spoedig bekend dat velen die zijn bediening hadden tegengestaan en verantwoordelijk waren voor het organiseren van de oproerige benden, plotseling en op een vreselijke manier aan hun einde waren gekomen. In veel gevallen stierven zij vloekend.

Moravische broeders

Helaas kwam het tussen Whitefield en de Wesleys tot de breuk. De verschillen over de leer van de uitverkiezing en de christelijke volmaaktheid waren de aanleiding. Cennick sloot zich aan bij de calvinistische Whitefield, waarop Wesley hem als schoolmeester ontsloeg. Cennick bleef echter niet bij de methodisten, maar voegde zich in 1742 bij de Moravische broeders, de volgelingen van de Duitse graaf Von Zinzendorf. In Duitsland bezocht hij hun nederzettingen, waarop hij kort na zijn huwelijk naar Ierland vertrok. Daar begon hij zijn levenstaak in dienst van de Moravische kerk. In het rooms-katholieke zuiden van het eiland ondervond hij veel tegenstand, maar in het noorden ging het beter. Hij preekte daar in alle graafschappen voor grote menigten in schuren en in de openlucht. Soms reisde hij te paard, maar andere keren legde hij vele mijlen te voet af.

Hij nam een groep Moravische predikanten met zich mee. Zijn werk in Noord-Ierland beschouwde hij ook als een zendingstaak van de Moravische kerk. Rond 1752 had hij tien Moravische kerken laten bouwen en veertig godsdienstige samenkomsten georganiseerd. Men schat dat hij aan het eind van zijn leven in Noord-Ierland niet minder dan 220 godsdienstige gezelschappen (”societies”) en plaatsen om te preken had opgericht.

In 1755 begonnen Cennicks krachten af te nemen. Hij ging voor de laatste keer naar Dublin en opende daar een nieuwe kerk. Tijdens de opening van het bedehuis preekte hij over de tekst: „Gij beweegt mij bijna een christen te worden.” Hij bleef preken voor grote groepen mensen totdat hij naar Londen vertrok. In de gehele streek kwam een nieuwe opwekking. Cennick leidde bijna alle gezelschappen van de gemeente.

Levenseinde

Zijn levenseinde kwam spoedig hierna. Vlak voor zijn sterven hoorde men hem een vers zingen. Verschillende keren riep hij heel bewogen uit: „Lieve Zaligmaker! Lieve Zaligmaker! Schenk mij geduld”, en nog andere dingen. Op vrijdag 4 juli ’s middags braken zijn ogen, zijn gezicht stond kalm en gerust. Om zeven uur blies hij de laatste adem uit in de armen van Jezus.

John Cennick is maar 36 jaar oud geworden. Hij werd in het bij Londen horende gebied Chelsea begraven op de Moravische begraafplaats, die ”Sharon Garden” wordt genoemd. Zo’n 800 mensen woonden zijn begrafenis bij. De begraafplaats bestaat nog steeds.

Alle aanneming waardig

„Dit weet ik door ervaring: ik ben streng opgevoed. Ik ben vanaf mijn kinderjaren onderwezen in de godsdienst en bracht het heel ver met mijn eigengerechtigheid. Ik geloof plechtig dat onze Zaligmaker meer moeite moest doen om mijn arme hart tot Zijn vrije zaligheid te neigen en mijn eigengerechtigde geest te veroveren, dan om honderden andere zondaren te redden. Maar ik heb genade gekregen en ik mag mijn stempel zetten op dit woord der waarheid: „Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben” (1 Tim. 1:15).”

(Uit: ”Autobiographical Preface” op ”Sacred Hymns for the children of God in the days of their pilgrimage” van John Cenncik, tweede druk 1741)

Geheel verloren

„Ik was geheel verloren en troosteloos omdat ik erachter was gekomen dat bidden, roepen en huilen nutteloos was. Begin augustus van het jaar 1737 begon ik mijzelf te midden van mijn ellende neer te leggen bij de wijze beschikking van God. Ik gaf mijn verlangens, mijn wil en de laatste restjes hoop op en was ermee tevreden dat ik naar de hel moest gaan, of het nu in dit leven of na de dood zou gebeuren als God het zou behagen. Ik zag dat ik gewillig was om op welke voorwaarden dan ook zalig te worden, maar ik was ervan overtuigd dat ik de hel verdiend had. Daarom boog ik voor het recht van God.”

(Uit: ”Autobiographical Preface” op ”Sacred Hymns for the children of God in the days of their pilgrimage” van John Cenncik, tweede druk 1741)

Tot Christus geleid

„Maar toen leidde de Heilige Geest mij tot Hem. Hij toonde mij mijn bloedende Hogepriester. Hij leidde mij tot de levende Fontein van Zijn bloed en toonde mij dat de kleinste druppel bloed mij witter kon wassen dan sneeuw. O, wat kwijnde ik en dorstte ik naar Zijn bloed! Hoe snakte ik naar Zijn wonden en begeerde ik zalig te worden! Ik geloofde dat Hij mij kon redden en niemand anders. Nu werd ik tot Hem getrokken. Nu brak de dag aan die het waard is herinnerd te worden: de dag der genade. Ik riep de Verlosser aan. Telkens was het mijn gedachte: Wees mij genadig! Wees mij genadig! Ik greep Hem aan met een onuitsprekelijk verlangen naar genade. En toen glimlachte Hij en ik ontving het geloof in Zijn Naam. Toen fluisterde Hij: Uw zonden zijn vergeven. Ik geloofde dat Hij mij liefhad en Zijn bloed voor mij gestort had. Ik geloofde en gevoelde dat mijn zonden weggedaan waren en mijn ongerechtigheid gezuiverd was. In een ogenblik was alles nieuw geworden.”

(Uit: ”Autobiographical Preface” op ”Sacred Hymns for the children of God in the days of their pilgrimage” van John Cenncik, tweede druk 1741)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer