Psycholoog Manu Keirse gelooft niet meer in rouwverwerking
Hij stond aan het roer van ziekenhuizen, gaf als hoogleraar colleges en was staatssecretaris in Vlaanderen. Sociaal psycholoog Manu Keirse (72) staat in België en Nederland te boek als een expert in het omgaan met rouw en verdriet. „Sterven gebeurt niet meer in de woonkamer. Het is verdrongen uit het gewone leven.”
Hij kan niet tegen onrecht, is gedreven en open over zichzelf en zijn leven. Emmanuel Keirse doorspekt zijn relaas ook met tal van verhalen over persoonlijke ontmoetingen en gebeurtenissen. Elf jaar geleden werd bij hem een agressieve prostaatkanker geconstateerd. De dood leek voor de psycholoog dichtbij te zijn gekomen. Na een ingrijpende operatie herstelde hij van zijn ziekte, die echter twee jaar geleden weer terugkwam. „Ik ben tien weken bestraald en krijg sindsdien hormonale therapie. Volgende week heb ik weer een controle. Ik ben volop aan het werk en wacht het rustig af. Ik voel me goed en ben nog steeds erg druk.”
Hij is een veelgevraagd spreker. Een afspraak moet op het nippertje worden verzet, omdat er van alles tussen is gekomen. Een dag later ontmoeten we elkaar in een hotel in Breda, waar de psycholoog een nachtje overblijft, nadat hij voor een organisatie een lezing heeft verzorgd. De volgende dag volgt er, bij een ander bedrijf, weer een redevoering. „Ik heb er dit najaar 120, verdeeld over Vlaanderen en Nederland.”
Keirse groeide op in Dudzele, een dorpje onder de rook van het Belgische Brugge. Hij was een van de elf kinderen in een eenvoudig rooms-katholiek arbeidersgezin. De dood was bijna tastbaar aanwezig voor de nauw met elkaar verbonden inwoners van het nog geen 2000 zielen tellende dorpje. In die omgeving werd de kiem gelegd voor zijn visie op de palliatieve zorg, stervensbegeleiding en omgang met verlies.
Keirse was als jonge knaap jarenlang een van de misdienaars. „Elke dag was ik ’s ochtends vroeg bij de mis en op zondag meer dan één keer per dag. Met de pastoor ging ik mee naar stervenden, in en buiten het dorp. Ik droeg een bel en een lantaarn. Soms waren we te laat, soms op tijd. Ik zag het intense verdriet, maar trof ook veel verbondenheid. Te voet gingen we door de velden terug, in alle jaargetijden. Ik had een attente pastoor. Hij vertelde me veel, over leven en dood. Tegenwoordig noemen we dat een emotionele debriefing.”
Waren dat uw eerste confrontaties met de dood?
„Nee, er zijn twee herinneringen die al in mijn geheugen waren gegrift. Toen ik nog een klein kind was, werd een jongetje van 4 jaar in de straat door een vrachtwagen overreden. Wij gingen ernaartoe, met vier kinderen in de leeftijd tussen de 4 en de 8 jaar. Ik zag alleen een handje boven het laken uitkomen, zijn hoofd was verminkt en geheel met verband omwikkeld. ’s Avonds mochten we langer opblijven, moeder maakte chocolademelk en praatte lang met ons. Jaren later, op haar sterfbed, zei ze dat het goed was dat ik psychologie had gestudeerd, omdat ze met mij zo open over haar ziekte en sterven kon spreken. Toen heb ik haar gezegd dat ik dat me thuis al eigen had gemaakt.”
En die andere keer?
„Ik was zeven toen mijn oma overleed. Ze was ernstig ziek en bad dat ze spoedig mocht sterven. Dan kan overlijden niet heel erg zijn, dacht ik. In haar nachtkastje lagen een brief voor opa, kleding voor het opbaren en kerkboeken voor de kleinkinderen.”
U studeerde psychologie. Waarom?
„We mochten allemaal verder leren. Op de universiteit moesten we wel zelf rondkomen, dat konden onze ouders niet betalen. Dat was echt beknibbelen. Ik wilde rechten gaan doen, omdat ik dacht dat ik daarmee de rechtvaardigheid in de wereld kon bevorderen. Totdat een advocaat me zei dat ik in een wereld van liegen en bedriegen terecht zou komen. Mijn moeder vond rechten ook boven onze stand. Toen werd het psychologie.” Glimlachend: „Thuis wisten ze niet precies wat dat was.”
Wie heeft u het meest gevormd?
Beslist: „Mijn moeder. Ze kon maar tot haar 14e naar school, maar was in het dorp als het ware een sociaal assistent, die zieken bezocht en aan wie bij problemen om advies werd gevraagd. Toen ik ging studeren, 130 kilometer verderop in Leuven, bracht ze me naar de bus en drukte ze me op het hart om nooit te vergeten waar ik vandaan kwam. Als kinderen moesten we nederig blijven. Elke dag bezocht ze de mis. Ze stierf toen ze 83 was en was geliefd in het dorp. Op de begrafenis waren er 1400 mensen. De buren droegen de overledene naar de kerk.”
In Leuven wilde u er eigenlijk alsnog rechten bij doen. Waarom kwam het er niet van?
„Twee studies was toen niet gewoon. Ik ben vier jaar lang vrijwilliger geweest op de kankerafdeling van het ziekenhuis. Ik ging er de krant voorlezen, bracht drie keer per week telefoonberichten, want er waren in de kamers nog geen toestellen. Ik zat vaak aan het bed van angstige en ernstig zieke patiënten. Daar heb ik in feite mijn roeping gevonden.”
Waarom hebt u uw eerste boek over rouwverwerking later herschreven?
„Aanvankelijk sprak ik ook van rouwverwerking, maar daar geloof ik niet meer in. Alle wetenschappers gebruiken dat woord, ik kan een hele muur vullen met boeken waarin dat staat. Maar rouw gaat niet over. Vraag het maar aan ouders die een kind moesten verliezen. Als ze vijftig jaar getrouwd zijn, geven ze aan dat dat het belangrijkste is waar ze die dag aan denken. Je leert er hoogstens mee te leven, maar dat is geen verwerken. Op alle belangrijke kruispunten van het leven komt het terug.”
Hoe moeten we er dan wel mee omgaan?
„Luisteren is het beste medicijn. Maar velen geloven dat niet. Het belangrijkste centrum voor rouwverwerking in Nederland en België is in Utrecht. Ik heb veel respect voor wat er gebeurt. Maar toen ervoor werd geijverd om in het handboek voor de psychiatrie niet-verwerkte rouw na zes maanden op te nemen als een ziekte, heb ik de betrokken wetenschapper opgebeld en hem gevraagd of hij helemaal zot was geworden. Hij gaf aan dat dat te maken had met het financieren van antidepressiva. Terwijl het gaat om normaal gedrag. Gelukkig is het niet doorgegaan. ”
Waarom gaan de meeste mensen onderwerpen als verlies en rouw uit de weg?
„Mensen zijn bang voor de dood. Dat is natuurlijk begrijpelijk, maar het heeft ook veel te maken met wat je hoort en ziet in de omgeving waarin je opgroeit. Sterven gebeurt niet meer in de woonkamer. Het is verdrongen uit het gewone leven.”
Wat is de rol van de secularisatie bij het verdringen van deze onderwerpen?
„Die heeft er zeker mee te maken. Velen geloven niet meer in de hel, door de medische ontwikkelingen is de levensverwachting verdubbeld, en de beloning in het hiernamaals vervangen door welvaart en individualisme. Hoe rijker, hoe minder het levenseinde ter sprake komt. Vergeten wordt dat het leven onzeker en vergankelijk is en dat we aan het eind alles moeten achterlaten.”
Palliatieve zorg had altijd uw belangstelling. Hoe kwam dat?
„Dat is al ontstaan toen ik vrijwilliger was op die oncologieafdeling. In die jaren mocht je niet over kanker spreken. De ongeneeslijk zieken werden apart gelegd en men deed er verder het zwijgen toe. Toen mijn moeder in 1983 overleed, was er nog geen palliatieve zorg, maar ik had tijdens mijn verblijf in het St. Christopher’s Hospice in Londen een recept van een pijnstillend middel meegenomen en heb dat haar gegeven. Nadat ze in coma was geraakt, gebeurde dat via een infuus. Op een zinvolle wijze pijn bestrijden moet vanzelfsprekend zijn.”
U heeft zich ook ingezet voor veranderingen in de omgang met kindersterfte voor of tijdens de bevalling. Waarom?
„Tijdens de geboorte van onze oudste zoon trof ik op de gang van de kraamafdeling van het ziekenhuis een oude studievriend. Zijn dochtertje was net gestorven. Ze zou Lien hebben geheten, de naam die wij in gedachten hadden als onze baby een meisje was geweest. Ziekenhuizen stuurden toen de ouders direct naar huis, ook naar de baby konden ze beter niet kijken. Thuis trof ik hen, huilend naast een lege wieg. Overleden baby’s werden in die tijd letterlijk ongezien afgevoerd. Het gaf de aanzet voor mijn studie over perinatale sterfte. In ben daar in 1989 in Leiden op gepromoveerd, waarbij ik een radicaal ander beleid voorstond: praat erover, leg de baby in de armen van de ouders en geef de mogelijkheid voor rouw. De kranten stonden er bol van. Het was de eerste aanzet voor een ander, menselijk beleid voor ouders die hun baby hadden verloren. Daarna is het roer omgegaan.”
U was betrokken bij besluiten die in België euthanasie mogelijk maakten. Is dat niet in strijd met uw opvattingen over leven en dood?
„Vooropgesteld: in België is eerst de palliatieve zorg ontwikkeld, daarna kwam pas euthanasie in beeld. In Nederland is dat precies andersom gegaan. Ik ben niet tegen, maar ook niet voor euthanasie. Ik heb gezien wat de verwoestende gevolgen zijn van te ver doorgevoerde en in mijn ogen zinloze behandelingen. Als bijvoorbeeld chemokuren in sommige gevallen eerder zouden ophouden, zou euthanasie in mijn ogen vaak niet nodig zijn. Over bijvoorbeeld abortus denk ik net zo genuanceerd. De kerk is er fel op tegen, maar toen de verkrachte kloosterzusters uit Congo terugkwamen, deed men de ogen dicht. Met die dubbele moraal heb ik veel moeite.”
Die moraal kwam u ook tegen toen u was betrokken bij het onderzoek naar seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk?
„Zeker. We hebben in België 1200 gevallen gehad en ik denk dat het nog maar het topje van de ijsberg was. Maar er waren ook mooie dingen. In Koekelberg is een monument opgericht dat herinnert aan de foute opstelling van de kerk in het verleden. Het oudste slachtoffer, ze was 83 jaar, heeft dat onthuld. Ze vertelde dat ze in haar dossier was bestempeld als een ontuchtige vrouw die een gevaar was voor de samenleving. Ik ben naar de minister van Justitie gegaan. De regering heeft verontschuldigingen aangeboden en aan haar dossier een brief gehecht waarin haar onschuld staat opgetekend. Bij onrecht heb ik nooit kunnen zwijgen.”
Hebt u daardoor de kerk de rug toegekeerd?
„Nee. Ik kom er nog steeds met enige regelmaat.”
Gelooft u in God en een hiernamaals?
„Ja, maar ik geloof vooral in mijn verantwoordelijkheid voor anderen. In de tuin van mijn woning staat een plaat met de tekst ”De betekenis van je leven ligt in het verschil dat je maakt voor de ander”. Ik ben een grenzeloze optimist tussen alle misère. In actie komen houdt somberheid tegen. De naam van God wordt niet of nauwelijks genoemd in mijn boeken, maar ik heb eens een geestelijke horen zeggen dat elke paragraaf een diep geloof uitstraalt. Ik geloof zeker in God, maar wil dat wel praktisch handen en voeten geven door mensen bij te staan.”
Hebt u zelf angst voor de dood?
„Nee. Mijn grootste bekommernis is dat mijn vrouw alleen achterblijft.”
Levensloop Manu Keirse
Emmanuel Antoine Gerard Cornelius Keirse (1946) is een Vlaamse sociaal psycholoog en expert in patiëntenbegeleiding, omgang met verlies en palliatieve zorg. Hij was van 1999 tot 2003 kabinetschef (vergelijkbaar met een staatssecretariaat) bij het Belgische ministerie van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, was directeur van de patiëntenbegeleiding van de Universitaire Ziekenhuizen KU Leuven en directeur-bestuurder van het regionaal ziekenhuis te Leuven. Keirse gaf ook les in Leuven en in Eindhoven. Hij schreef verschillende boeken.
Keirse is gehuwd en heeft vier kinderen. Twee van hen zijn pleegkinderen.