In de zeventiende-eeuwse Nederlandse kolonie Formosa, het tegenwoordige Taiwan, is de verkondiging van het Evangelie tot 1661 vruchtbaar. Dan verovert de Chinese zeerover Coxinga het eiland. Juist in die tijd verschijnt ook een vertaling van de Bijbelboeken Mattheüs en Johannes in het Formosaans.
Vooral twee zeventiende-eeuwse Nederlandse predikanten hebben zich beijverd om delen van de Bijbel voor de Formosanen verstaanbaar te maken. Het zijn Daniël Gravius (1616-1678) en Antonius Hambrouck (1605-1661).
Gravius is voor zijn overtocht naar Nederlands-Indië predikant in Aardenburg geweest. In 1645 komt hij in Batavia aan, van waaruit hij op Formosa geplaatst wordt. Nadat hij daar gearriveerd is, zet hij zich op allerlei manieren in voor de bevolking. Niet alleen preekt hij, ook probeert hij de inlanders het ploegen met dieren te leren, zodat de grond beter bewerkt kan worden.
Twee jaar na zijn komst wordt Antonius Hambrouck, die eerder predikant was in Schipluiden en daar twaalf jaar gestaan heeft, op Formosa geplaatst. Hoewel hij ziekelijk is, verzet hij veel werk op het eiland. Overal springt hij bij en de tijd die hij over heeft, besteedt hij aan de bestudering van de inlandse taal, samen met Gravius.
Overheid
De twee predikanten maken vorderingen. Helaas is op Formosa de macht van de overheid (te) groot. De gouverneur werkt de twee tegen en prest Gravius om te vertrekken. Deze keert terug naar Batavia, waar hij na een gerechtelijk onderzoek gezuiverd wordt van de beschuldigingen. Toch besluit het bestuur van de Verenigde Oost-Indische Compagnie om hem naar Nederland te ontbieden. Daar herhaalt de geschiedenis zich: er komt een gerechtelijk onderzoek; weer verkrijgt hij eerherstel. Gravius wordt eerst predikant in Veere vanaf 1655, later dient hij de gemeente van Middelburg van 1671 tot zijn overlijden in 1678.
Hij kan in zijn vaderland de Formosanen niet kwijtraken; evenals Hambrouck beseft hij dat voor hen het horen van het Woord van God in de eigen taal van het grootste belang is. Ondanks de uiterst moeizame en gevaarvolle reizen over de oceaan slagen beide mannen erin om met elkaar te corresponderen over de vorderingen in het vertaalwerk en Hambrouck verbetert het werk van Gravius op meerdere plaatsen.
Coxinga
Het wordt 1661. In de stad Veere ondertekent Daniël Gravius op 16 mei de voorrede van de gereedgekomen vertaling van de Bijbelboeken Mattheüs en Johannes in het Formosaanse dialect van Sinkang. Hij zwaait er Hambrouck terecht veel lof in toe. Onkundig is hij echter van het feit dat deze niet meer leeft. Elf dagen eerder is zijn voormalige collega op gruwelijke wijze omgebracht.
Het is de Chinese zeerover Coxinga die het eiland in hetzelfde jaar overvalt. Hij heeft succes: meerdere dorpen op het eiland geven zich direct aan hem over en er worden veel Nederlanders gevangengenomen; Hambrouck is een van hen. Coxinga beseft dat deze gevangen dominee nuttig voor hem kan zijn. Hij zendt hem naar het Nederlandse fort Zeelandia om daar de bevelhebber tot overgave bewegen, en Hambrouck gaat. Begeleid door gewapende vijandelijke soldaten bereikt hij de vesting, waar onder anderen zijn dochters zich nog bevinden. Maar in plaats van de belegerden over te halen om zich over te geven, roept hij hen juist op om stand te houden.
De bestuurders van het fort en Hambroucks dochters stellen vervolgens alles in het werk om hem daar te houden, maar hij laat zich niet overhalen. Ze zien hem teruglopen naar de Chinese soldaten. Hij maakt een buiging voor hen en gaat met zijn toekomstige moordenaars mee. Het is het laatste wat de achterblijvers van hem in levenden lijve zien.
Hambrouck weet dat als hij niet terugkeert, er andere gijzelaars gedood zullen worden; dat is hem door Coxinga nadrukkelijk voorgehouden. Hij weet ook dat als hij teruggaat zonder dat het fort zich heeft overgegeven, het zijn eigen leven en dat van zijn medepredikanten zal kosten. Dat gebeurt. Na martelingen worden hem op 5 mei 1661 eerst de handen afgehakt, daarna wordt hij onthoofd. Zijn gevangen collega’s ondergaan hetzelfde lot.
Vertaling
De vertaling van de Bijbelboeken Mattheüs en Johannes in het Formosaans verschijnt hetzelfde jaar in druk, in opdracht van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Maar Formosa is niet langer een Nederlandse kolonie. Helaas dus, jammer van het werk en de kosten. Of toch niet?
De macht op het eiland zal zeker lang in handen van de Chinezen blijven. Veel plaatselijke bewoners vallen ook weer terug in hun vroegere godsdienst. De Nederlandse geestelijken zijn vermoord of verjaagd. Is er trouwens ooit een zending Bijbels op Formosa aangekomen? Of heeft men de oplage bijna helemaal vernietigd omdat niemand de boeken nog kon of mocht gebruiken? Hoe dan ook, alleen in de universiteitsbibliotheek van Leiden ligt nog een exemplaar van deze uitgave, en dat is incompleet want het evangelie van Johannes ontbreekt.
Ruim twee eeuwen verstrijken. Rond 1880 zijn op Taiwan nog resten te vinden die herinneren aan de tijd van de Nederlanders. Er wordt ook weer zending bedreven. Het is de Engelsman William Campbell (1841-1921) die het Evangelie verkondigt. Hij is een gedreven missionaris, die ook het Nederlands uitstekend beheerst. Campbell besluit om van de vertaling van 1661 in 1888 een herdruk te vervaardigen, tevens voorzien van een Engelse overzetting, en verspreidt zo het Evangelie.
Het werk van Gravius en Hambrouck is niet vergeefs geweest. Natuurlijk, het heeft veel nut gehad voor de vertalers zelf, omdat ook het overzetten van Gods Woord al rijke vrucht oplevert. Maar als het dan na ongeveer 225 jaar een tweede leven gaat leiden, zal dat niet zonder zegen blijven.