Er komt een tijd, noteerde Groen van Prinsterer in de negentiende eeuw, dat, zoals het nu belachelijk is aan spoken te geloven, het even bespottelijk zijn zal te geloven aan een God. Sterker: „Er komt een tijd, dat aan het bestaan enkel van spoken geloof zal worden gehecht.”
Het is misschien wel dé actuele trend: de secularisatie van het eens christelijke Europa, waaraan maar geen einde lijkt te komen. Die zelfs iets onvermijdelijks lijkt te hebben, en waarvan de gevolgen zich steeds meer openbaren.
Zeker, „religieuze neigingen blijken steviger ingebakken dan we in het seculiere Westen willen toegeven”, zoals Jolanda Breur schrijft in het juninummer van opinieblad Vrij Nederland. Niet zelden hebben die echter geen christelijk karakter meer. Zelf ging de „journalist en cultuurvorser” op meditatieretraite naar Birma, maar in „die betere, verlichte versie” van zichzelf gelooft ze toch niet. „Wel in een leven lang vallen en opstaan en schaven aan scherpe kantjes. Dat meditatiekussen blijft daarom, samen met mijn hardloopschoenen, binnen handbereik.”
Om een béétje een indruk te krijgen van wat secularisatie inhoudt, hoef je de wekelijkse opiniebladen niet door te nemen. Secularisatie is overal: op de bouwplaats, in Den Haag (waar de woorden vrijheid en gelijkheid dwangmatige trekken hebben gekregen), in de financiële wereld (Joris Luyendijk), op sociale media. Of neem een fenomeen als Halloween, dat nog jaarlijks in populariteit én heftigheid toeneemt.
Maar misschien blijft secularisatie zo nog wel te veel op afstand. Secularisatie, verwereldlijking, heeft alles te maken met het menselijk hárt, laat prof. dr. Herman Paul zien in zijn boekje ”De slag om het hart”. „Mensen kunnen seculariseren in hun gedrag, in hun denken of in hun voelen. Maar ingrijpender dan dit alles is secularisatie van verlangen. Deze treedt op als verlangens naar succes, status of geluk belangrijker worden dan verlangen naar God en Zijn toekomst.”
Daarmee krijgt secularisatie inderdaad iets onvermijdelijks. Want dat hart, inclusief het mijne, is „van nature” seculier. Ongelovig dus. En wil maar één kant op: van God, en Zijn geboden, af.
Afgrond
Als er één is die dat heeft gepeild, is het de Haagse Reveilman mr. Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) geweest. In zijn boek ”Ongeloof en revolutie” toont hij aan dat de Franse Revolutie in 1789, met alle gevolgen van dien, de consequentie was van „het ongeloof” – dat uiteindelijk ook een geloof was. Heeft dat ongeloof eenmaal wortel geschoten, dan deinst het nergens meer voor terug. „Voortsnellen naar den afgrond is niet te beletten, na het verbreken der betrekking, die aan den Hemel verbindt.”
Gemakkelijke kost is Groens ”Ongeloof en revolutie” niet. Dat ik me er ooit doorheen heb geworsteld, is te danken aan mijn geschiedenisdocent op de Guido de Brès in Rotterdam, C. Verheij – de man die zijn klassen graag tegen zich in het harnas joeg met de stelling dat het vak wiskunde niet onmisbaar is voor je leven; geschiedenis wel. Maar hij had gelijk. En Groen zou voor elke leerling verplicht moeten worden.
Groen van Prinsterer aarzelde niet om aan de „toverspreuk” van de Franse Revolutie –vrijheid, gelijkheid en broederschap– nog drie woordjes toe te voegen: „of de dood.” „De leer van Vrijheid en Gelijkheid is, in haar broederschap, aan die van Kaïn gelijk”, schrijft hij in zijn boekje ”Vrijheid, gelijkheid, broederschap”. „Aldus zal het steeds en overal zijn. Vrijheid: omverwerping van het gezag; Gelijkheid: vernietiging van hetgeen in den natuurlijken loop der zamenleving tot stand gekomen is; Broederschap: verdrukking, en, zoo noodig, moord aan elk die geen medewerker der ongerechtigheid zijn wil.”
Er komt een tijd, citeert hij in ”Ongeloof en revolutie” de „schrandere” Duitse auteur G. C. Lichtenberg, „dat aan het bestaan enkel van spoken geloof zal worden gehecht.” In het „onchristelijk geworden christelijk Europa”, stelt Groen, „werd bewaarheid, wat de Heiland zegt: „Wanneer de onreine geest van den mens uitgegaan is, zo gaat hij door dorre plaatsen, zoekende rust en vindt ze niet. Dan zegt hij: ik zal wederkeren in mijn huis, van waar ik uitgegaan ben, en komende vindt hij het ledig, met bezemen gekeerd en versierd. Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hij zelf; en ingegaan zijnde wonen zij aldaar, en het laatste van dien mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn!” – Inderdaad, het laatste is erger dan het eerste geweest.”
Geneesmiddel
Is dit alles niet wat al te kras uitgedrukt, al te fatalistisch gedacht ook? Groen wist dat die tegenwerping zou komen. Maar nee, schrijft hij in ”Ongeloof en revolutie”: „Er zijn krachten en wetten, als in de stoffelijke wereld, evenzo in het rijk der zedelijkheid.” Hij haalt de Britse conservatief Edmund Burke aan: „Wie den godsdienst niet bemint, haat hem.”
Maar kan dan niets het secularisatieproces tot stilstand brengen? „Dit onwederstaanbare van den gang der gebeurtenissen neemt de persoonlijke verantwoordelijkheid niet weg”, aldus Groen. „Niemand is genoodzaakt voor den afgod zijner eeuw te buigen.” Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid. „Ongeloof is het beginsel, het geneesmiddel ligt dus in het geloof. Er is geen reden voor moedeloosheid, zolang het proefhoudend geneesmiddel niet beproefd is en bij de hand ligt. Men verbreke den revolutionairen cirkel; men bekere zich tot God, wiens waarheid tegen de kracht van den leugen bestand is.”
Wat zegt de kerkgeschiedenis over actuele trends? Deel 11: Groen van Prinsterer over secularisatie. Op 11 september deel 12.
Groen van Prinsterer
„Laat ons getrouw zijn, een iegelijk op zijn post. Laat ons bedenken dat, zo het ons niet gegeven wordt grote dingen te verrichten, de ergste ontrouw in de kleinste zaken kan worden gepleegd; dat, zo de prediking daad mag heten, ook de daad predikt. Laat ons (...) in het oog houden, dat de heerschappij der waarheid veld gewonnen heeft door getuigen, die de kracht hadden om, waar het nodig was, getuigen tot in den dood, in den meest praktischen zin martelaars te zijn.”
Twee „beginselen” in gevecht – op leven en dood
„Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?” De vraag die Christus, de Zoon des mensen, opwerpt aan het slot van de gelijkenis van de onrechtvaardigde rechter (Lukas 18:8), lijkt bijna moedbenemend. „Dat is”, vermelden de kanttekeningen bij de Statenvertaling: „het getal der gelovigen zal alsdan klein wezen.”
Toch zullen er nog wel „enigen” zijn. Het is opmerkelijk dat de kanttekeningen hierbij verwijzen naar 1 Thessalonicenzen 4:15 en 17. Paulus eindigt dit hoofdstuk, in vers 18, met: „Zo dan, vertroost elkander met deze woorden.”
Matthew Henry (1662-1714) merkt in zijn Bijbelverklaring bij Lukas 18:8 op: „a. In het algemeen zal Christus, als Hij komt, slechts weinig godvrezende mensen vinden. Velen hebben de gedaante der godzaligheid, maar weinigen hebben geloof, zijn oprecht en eerlijk. b. In het bijzonder zal Hij weinigen vinden die geloof hebben betreffende Zijn komst. Dat geeft te kennen dat Christus Zijn komst zolang kan en zal uitstellen dat: Ten eerste: Goddeloze mensen haar zullen beginnen te tarten en Zijn uitstel hen zal verharden in hun goddeloosheid. Ten tweede: Zelfs Zijn eigen volk eraan zal gaan wanhopen. Maar dit is onze troost dat, wanneer de bestemde tijd daar is, het zal blijken dat het ongeloof van de mens de belofte van God niet krachteloos gemaakt heeft.”
De tegenstelling tussen ”geloof” en ”ongeloof” loopt door de hele Bijbel heen. Ook in geschriften uit later eeuwen komt deze terug. De manier waarop mr. G. Groen van Prinsterer de twee „beginselen” tegenover elkaar plaatst, doet sterk denken aan de twee „steden” die de kerkvader Augustinus (354-430) beschrijft in zijn ”De Civitate Dei” (Over de stad Gods). De „glorierijke stad van God” verblijft nu „tussen de onvromen in den vreemde”, oftewel de „aardse stad”, aldus Augustinus. Uit die aardse stad „komen namelijk de vijanden tegen wie de stad van God moet worden verdedigd. Velen hunner maken weliswaar de dwaling van hun onvroomheid ongedaan en worden dan zeer behoorlijke burgers in de stad van God.” Vele anderen echter zijn tegen haar met een „laaiende haat bezield.” Toch is de toekomst aan de stad van God, betoogt de kerkvader.
In ”De Heilige Oorlog” van John Bunyan (1628-1688) komt de strijd tussen geloof en ongeloof eveneens terug. Beeldend beschrijft Bunyan het gevecht, op leven en dood, om de „vermaarde stad Mensziel.” Alles doet de reus Diábolus eraan om Mensziel in zijn staat van ongeloof te houden. Vijf poorten spelen daarbij een cruciale rol: Oorpoort, Oogpoort, Mondpoort, Neuspoort en Voelpoort. Toch moeten „Diábolus, Ongeloof en Vastewil” hun verzet ten slotte opgeven, en neemt „de goede Prins Immanuël”, Zoon van „Koning El-Schaddaï”, intrek in de stad die Hem ooit toebehoorde.
Misschien ligt dáár ook de hoop voor een nog altijd verder seculariserend Europa. In de woorden van een oud pinksterlied (op de melodie van Psalm 22): „Ja, Jezus heerscht! het ongeloof verstomm’,/ De leer van ’t kruis verspreid’ haar kracht alom,/ Heel ’t aardrijk word’ dien Heer ten eigendom, Zijn haatren zwichten.”