Waar zijn de vaders? Zo nu en dan verschijnen er publicaties waarin die vraag hardop wordt gesteld. Vaak hebben ze iets alarmerends: onderschatten we met z’n allen de gevolgen van de „ontvaderlijking” niet? Ook hier kan het geen kwaad er eens een oudvader (mooi woord eigenlijk) bij te pakken. Petrus Wittewrongel bijvoorbeeld.
Het was een veelzeggende titel die de Utrechtse docent jeugdkunde Gerard C. de Haas in 1978 zijn boekje meegaf: ”De vaderen zijn niet meer”. Het omvat een aantal beschouwingen over „de sociale en religieuze identiteitsproblematiek in onze vaderloze cultuur.”
De „val” van de vaders begon halverwege de jaren vijftig, aldus De Haas, en zette in de revolutionaire jaren zestig in ijltempo door. Weg met het „eenzijdig vaderlijk autoritaire gezin”!
De tragiek is echter dat in plaats daarvan het „ongenuanceerd moederlijk-affectieve gezin” kwam, stelde hij vast. Terwijl kinderen, én de samenleving als geheel, wel degelijk ook vaders –gezagsdragers, richtingwijzers, voorbeeldfiguren– nodig hebben. „Het wegvallen van het vaderlijke gezag is zoiets als een sluimerende crisis in onze cultuur.”
De Haas was niet de eerste die aanvoelde dat er iets misging. Zo publiceerde de Duitse psychiater Alexander Mitscherlich vijftien jaar eerder zijn studie ”Op weg naar de vaderloze maatschappij”.
Recent klonken er vergelijkbare geluiden. In opinieblad De Groene Amsterdammer bijvoorbeeld – toch zeker niet orthodox-christelijk. Onder de kop ”Het einde van het gezin” beschreef Frank Mulder in augustus het leven van „talloze kinderen in arme buurten.” Voor hun niet zelden problematische gedrag zijn allerlei verklaringen te verzinnen, betoogde hij. „Over hun afkomst, hun studieproblemen, werkloosheid, allemaal interessant, maar als ik kijk naar de jongens die ik wat beter ken, valt me iets op: ze hebben bijna allemaal geen vader. De één zit in een cel (wordt gefluisterd), de tweede is bijna nooit thuis en de derde is helemaal gevlogen.”
Zou Mulders observatie alleen voor kinderen in achterstandswijken gelden? Wat de Vlaamse psychiater –weer een psychiater– Dirk De Wachter betreft niet. In de West-Europese cultuur is de „normaliteit” voorbij, constateert hij in zijn bestseller ”Borderline times” (2012). „Het mainstream gezin en de mainstream levensloop zijn niet langer dominant in de westerse maatschappij. Dat zou geen probleem mogen zijn, maar tussen ouders en kinderen liggen er veel kwetsuren, en dat uit zich in de hele samenleving. Vaders, of beter het gebrek daaraan, zijn het grootste probleem.”
Orde
Dat Nederland ooit „vaderloos” zou worden, zal de Amsterdamse predikant Petrus Wittewrongel (1609-1662) niet hebben kunnen bevroeden. En dat er zelfs regelingen rond meerouderschap zouden komen al helemaal niet.
Toch toonde ook hij zich al bezorgd. In zijn –niet lang geleden hertaalde– werk ”Christelijke huishouding” wijdt de nadere reformator een uitvoerig hoofdstuk aan „de besturing van het huisgezin.” „Mede gelet op de verdorven en vervallen tijden waarin wij leven, dient op de noodzakelijkheid van een goed bestuur van de huisgezinnen –indien het ooit tijd geweest is– nauwkeuriger aangedrongen te worden.” Want anders ziet het er ook voor „kerk en overheid” niet best uit.
Een grote rol is hier, „door het Goddelijke beleid”, weggelegd voor de vader, als de „pater familias, de vader van het huisgezin. Het voornaamste hoofd, dat eigenlijk het recht en het gezag heeft om in de huishouding te gebieden en de huisgenoten goede regels en wetten voor te schrijven.” Wat niet wil zeggen dat de moeder buiten beeld blijft, integendeel. „De man is als de koning, de vrouw als de koningin van het huis.”
Dat „vele mannen” het bestuur van hun gezin maar het liefst op hun vrouw afwentelen, veroordeelt Wittewrongel ten stelligste. „Een schandelijke verkeerdheid!” In dat opzicht: van een vaderloos gezin kan ook sprake zijn als de vader er wel is, maar zijn plicht als vader en hoofd van het gezin –een vader moet ook geen moeder willen zijn– niet waarneemt.
Wat opvalt, is dat Wittewrongel hoog opgeeft van het vaderschap, maar tegelijkertijd niets moet hebben van tirannie. Zeker, een vader dient „majesteit en autoriteit” in acht te nemen. En tucht kan nodig zijn. Maar „men moet niet zijn uiterste macht in de huishouding gebruiken; niet alles doen of gebieden wat men kan. Dat zou in menig geval de hoogste hovaardij en wreedheid zijn.” Het moet een regering zijn „in de Heere”, en „getemperd en gematigd met gerechtigheid en liefde.”
Natuurlijk, er zou nog veel meer over het vaderschap te zeggen zijn, ook vanuit pedagogisch en psychologisch oogpunt (de vader-zoonrelatie bijvoorbeeld). Maar: „Zal nu een huisgezin wél geregeerd worden, dan moet er meer voor de zielen van de huisgenoten dan voor hun lichamelijke welstand gezorgd worden. En ten opzichte van de kinderen wordt van de ouders geëist dat zij hen in de vreze des Heeren zullen opvoeden: Voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren (Ef. 6:4).”
Van het grootste belang noemt de Amsterdamse predikant dan ook de „godsdienstige oefeningen” in de gezinnen. Laten de vaders –en moeders– hun taak verstaan, de christelijke gezinnen weer écht christelijke gezinnen worden; wat zou dat een „bijzondere stichting” kunnen brengen over „het gehele land.” „Ja, de ware kracht der godzaligheid zou alle dagen onder ons meer doorbreken. Die zou de boosheid van de wereld zo beschamen dat wij weldra een geheel andere gedaante van overheid en kerk onder ons zouden zien.” Actuele woorden, juist ook in een vaderloze maatschappij.
Wat zegt de kerkgeschiedenis over actuele trends? Deel 8: Petrus Wittewrongel over het vaderschap. Over drie weken deel 9.
Petrus Wittewrongel
„Iedere huisvader heeft zijn gezin als zijn eigen kudde die hij weiden moet, en zijn eigen stad waarover hij waken moet; hij tracht vooral de geestelijke welstand te bevorderen. (...) Want als hier niet op gelet wordt, dan is dat er de algemene oorzaak van dat er zoveel goddeloosheid, zoveel wanorde in vele gezinnen gevonden wordt. Zodoende vordert de langgewenste reformatie in staat en kerk zo moeizaam.”
De waarde van het vaderschap
Het vaderschap is niet zomaar iets. Ietwat cru gezegd: het is oneindig veel meer dan het verwekken van kinderen. Het is dan ook niet voor niets dat Petrus Wittewrongel, maar ook iemand als Jacobus Koelman (1632-1695), of Isaac Ambrosius (1604-1664), grote waarde hecht aan een goede huwelijksvoorbereiding. Trouwen doe je niet zomaar.
Het is de „plicht” van mannen een huwelijk „aan te gaan in de vreze des Heeren”, schrijft Ambrosius in het onlangs vertaalde boekje ”Orde in het gezin”. „Laat hem dan de troon der genade aanlopen en vurig bidden om een echtgenote. Want een goede huisvrouw is een geschonken gave van God.” Laat „godvruchtigheid” ook de „belangrijkste oorzaak zijn van zijn genegenheid tot zijn vrouw”, aldus de Engelse puritein, bekend van zijn werk ”Het zien op Jezus”. „De aangenaamheid van haar persoon, het nageslacht en het huwelijkse goed alleen zijn als een troostvolle toegift, die pas in de tweede plaats van belang is.”
De waarde van het vaderschap –én moederschap– kan nauwelijks worden overschat. Talloos zijn de teksten in de Bijbel die gaan over het vaderschap. Ze zijn te lezen in Spreuken, in de geschriften van de profeten, in Paulus’ brieven. Onvergelijkelijk mooi zijn ook altijd weer de woorden uit Psalm 103: „Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de Heere over degenen die Hem vrezen.” De Bijbel laat geen ruimte voor vaders die hun gezag mísbruiken.
„En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn”, schrijft Paulus in Efeze 6:4, „maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren.” Calvijn bij deze tekst: „Opdat zij de moed niet verliezen. Want een milde en matige behandeling behoudt de kinderen best in de vreze der ouders, en vermeerdert in hen de begeerte en vaardigheid tot gehoorzaamheid. Daarentegen, de hardheid en wrede strengheid verwekt ze tot hardnekkigheid, en blust de goede genegenheden uit. Daarom gebiedt Paulus, dat men ze vriendelijk zal koesteren. Want het Griekse woord, dat Paulus hier gebruikt, beduidt zonder twijfel inschikkelijkheid en vriendelijkheid.”
Anderzijds moeten ouders ook weer niet zo „lieflijk zijn”, vervolgt Calvijn, dat zij hun kinderen „met sparen verderven. Zo zij dan de vriendelijkheid getemperd, zodat zij in de tucht des Heeren worden behouden, en ook gestraft worden, als zij feilen.”
Wat hier overigens opvalt, is dat Calvijn in zijn uitleg bij „En gij vaders” bijna automatisch overgaat op „ouders.” Bij Wittewrongel, en zeker ook bij Koelman en Ambrosius, zie je hetzelfde: zij richten zich doorgaans niet zozeer op vader óf moeder (Wittewrongel doet dat nog het meest), maar op beiden. Koelman gaf zijn boek als titel ”De plichten der ouders – in kinderen voor God op te voeden”.
Allen zullen het echter zonder meer met hun tijdgenoot Gisbertus Voetius eens zijn geweest, toen deze in zijn ”Praktijk der godzaligheid” schreef dat het in de eerste plaats de taak van de váder is om zijn huisgenoten „te onderrichten in de wegen des Heeren en hen daarin voor te gaan. (...) Dat de vader zich als gezinshoofd dit tot een taak moet rekenen, blijkt uit Efeze 6:4.”
Lees ook in Digibron:
De vaderen zijn niet meer (artikel drs. C. Bregman in Daniël, 28 februari 1980)
Op weg naar een vaderloze samenleving? (Artikel ds. M. Golverdingen in De Reformatorische School, 1 februari 1982)
Omdat vaders er toe doen (Artikel drs. J. A. Schippers in Zicht, 1 maart 2016)