Het dichterlijk genie Clément Marot maakte prachtige psalmberijmingen, en dat zag Calvijn ook. Hij ruilde zijn eigen berijmingen er graag voor in. Ondertussen nam Marot geen afstand van zijn wereldse liefdesgedichten. Kan dat: christen zijn en tegelijk meedoen aan het culturele leven van je tijd?
De flarden hedendaagse muziek die je hier en daar oppikt gaan vaak over de liefde. Iedereen begrijpt dat het dan niet over huwelijksliefde en -trouw gaat. In moderne romans of poëzie is het niet veel beter gesteld. Clément Marot, de psalmdichter die in het begin van de zestiende eeuw leefde, was gehuwd, maar díé liefde is niet het onderwerp van zijn gedichten. „Ik heb de schone dame lief met haar mooie lichaam. (…) Ik wil haar dienen en vereren en haar naam met mijn gedichten versieren.” Zomaar twee regels uit een van zijn beroemde liederen. Beza, de andere Franse psalmberijmer die vaak in één adem met Marot wordt genoemd, schrijft over hem: „Jouw verzen onthullen zo veel van Venus dat wij wel moeten denken dat niets van Venus voor jou onbekend is.”
Nu is het zeker niet zo dat Marot een liederlijk leven leidde. Maar hij volgde de mode en deed wat andere dichters deden in zijn tijd. Marot was dichter aan het Franse hof en schreef dus vaak in opdracht. Zo rond 1530, op het toppunt van zijn kunnen, waagt hij zich aan het berijmen van de psalmen. Hoe zouden we ons dat in onze tijd voorstellen? Een Ramsey Nasr, voormalig Dichter des Vaderlands, die geestelijke liederen schrijft die we vervolgens in onze kerk gebruiken – het lijkt ondenkbaar. Hij zou op zijn minst een overtuigende bekering moeten meemaken.
Als Marot zijn eerste psalmen berijmt, is hij een gerijpt dichter. Zijn hele leven staat in het teken van de poëzie. Als hij negentien is, verschijnt zijn eerste dichtbundel: ”Le temple de Cupido”. Vier jaar later wordt hij kamerheer van Marguerite van Navarre. Deze getalenteerde dame speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van humanisme en renaissance in Frankrijk. Tegelijk draagt ze de hervormingsgezinden een warm hart toe. Zij heeft een sterke invloed op Marot. Later is Marot dichter aan het hof van koning Frans I. Calvijn draagt zijn ”Institutie” op aan deze „allerchristelijkste” koning. Een behoorlijk misleidend predicaat, want Frans I is zeker geen vrome koning en het hofleven is allerminst christelijk.
Hype
Er waait in de zestiende eeuw een nieuwe wind door Europa. Een wind van kritiek op de Rooms-Katholieke Kerk.
Marot doet daar lustig aan mee. In een lijkdicht stelt hij de kerk voor als een dame met schitterende kleding waarover een eenvoudige mantel wordt gedragen. Hij hekelt hiermee de rijkdom en huichelarij van de kerk. De paus, de geestelijkheid, het kloosterleven, het vagevuur: overal steekt hij de draak mee.
Met zijn kritiek staat de hofdichter in een verdachte hoek. Onder een willekeurig voorwendsel wordt hij gevangengezet. Marot dicht er een lang stuk over: ”L’Enfer” (”De hel”), waarin hij een tirade afsteekt tegen het rechtssysteem.
Als in 1534 het klimaat voor ‘ketters’ grimmiger wordt, ziet Marot zich genoodzaakt te vluchten. Hij leeft in ballingschap aan het hof van Renée de Ferrare in Italië. Het is goed mogelijk dat hij daar Calvijn heeft ontmoet. In deze tijd maakt hij satirische ”blasons” over vrouwelijk lichaamsdelen, een nieuw poëtisch genre dat een hype wordt.
Marot is niet in een hokje te plaatsen. Over zichzelf zegt hij: „Ik ben geen lutheraan, geen zwingliaan en nog minder een papist.”
Wat hij dan wel is? Over die vraag verschillen de meningen. Sommigen stellen dat hij een „brandende ijver voor het Evangelie” had. Anderen noemen hem de eerste renaissancedichter, een humanist en satiricus.
Ritmisch heel sterk
Marot leeft in een tijd waarin de grenzen tussen humanisme, renaissance en Reformatie nog diffuus zijn. Hij vertaalt klassieke dichters, maar berijmt ook de psalmen uit het Hebreeuws. Hij doet dit heel grondig en raadpleegt diverse Bijbelcommentaren, met name die van Bucer. Door zijn wereldlijke poëzie beheerst hij allerlei dichtvormen, zoals ballade, epigram, sonnet en elegie. Hij beschikt over een schat aan strofenvormen en rijmschema’s. Moderne psalmberijmers hebben het wat dat betreft een stuk makkelijker, omdat vorm en melodie al gegeven zijn.
De wereldse chansons die Marot maakt zijn ritmisch heel sterk. Voor zijn psalmen gebruikt hij onder andere dezelfde melodieën. Die melodieën zijn goed bekend bij geletterden én bij het gewone volk. Gemeentezang in de volkstaal blijkt een machtig middel te zijn om mensen voor de Reformatie te winnen. De bekwame en populaire Marot is als geen ander toegerust om de psalmen te berijmen. Hij berijmt er uiteindelijk vijftig en die zijn alle opgenomen in het Hugenotenpsalter. Beza heeft het werk afgemaakt, maar erkent hem op dichterlijk vlak als zijn meerdere.
Beza kreeg een leidende rol in de gereformeerde kerk. Mede daarom heeft hij expliciet afstand genomen van zijn vroegere dichtkunst. Marotkenner Dick Würsten analyseert het verschil tussen beiden door te stellen dat Marot niet een of-ofkeuze maakte: hij was hervormingsgezind én actief in de hofcultuur, gelovig én werelds tegelijk – voor Calvijn en Beza „een onmogelijke mogelijkheid.”
Toch heeft het beiden niet gehinderd om Marots literaire kwaliteiten te waarderen. Calvijn liet hem ook de vrije hand in het berijmen. En Beza nam hem zelfs op in zijn galerij van geloofsgetuigen.
Wat zegt de kerkgeschiedenis over actuele trends? Deel 6: Clément Marot en de wereldse dichtkunst. Over drie weken deel 7.
Marot
„Kennisnemen van het kwaad is vaak nuttig. Maar ga het verkeerd gebruik van die kennis uit de weg. Wat zou het mij schaden om alles te lezen? De grote Gever begiftigde mij ook met de kunst om te kiezen wat met de Heilige Schrift overeenkomt en te verwerpen wat daarvan afwijkt.”
Tijd voor een scheut augustijnse ascese
Wereldmijding en wereldwijding – tussen deze twee uitersten hebben christenen de eeuwen door hun houding ten opzichte van de omringende cultuur bepaald. De apostel Paulus blijkt de heidense schrijvers te kennen. In zijn rede op de Areopagus verwijst hij naar Griekse dichters zoals Aratus. Op andere plaatsen waarschuwt hij er juist voor om aan deze wereld gelijkvormig te worden. Er zit een bepaalde dubbelzinnigheid in: Paulus kent de schrijvers van zijn tijd, maar waarschuwt er indirect ook voor. Je zou kunnen zeggen dat je pas effectief ergens voor kunt waarschuwen als je het van binnenuit kent.
Wie de ”Zaligsprekingen” van de puritein Thomas Watson leest, zal verrast zijn hoe vaak hij heidense schrijvers citeert. Zo vertelt hij ergens over keizer Caesar, die na een overwinning triomfantelijk werd binnengehaald. „Een ivoren zetel werd voor hem neergezet in de Senaat, en een troon op het toneel. Zo zullen de heiligen in de hemel, nadat zij de zege over hun zonden behaald zullen hebben, een statige zetel bezetten, kostbaarder dan ivoor of paarlen, en een troon van heerlijkheid.”
Natuurlijk citeert Watson de heidense schrijvers vaak niet met instemming. Maar hij gebruikt ze wel en brengt zo in praktijk wat Augustinus aanbeveelt, namelijk: goed gebruikmaken van het „goud en zilver” van de heidenen. Bij Augustinus lees je tegelijk ook een scherpe veroordeling van het genieten als doel in zichzelf. Augustinus gaat daarin heel ver: seksualiteit moet gericht zijn op voortplanting, eten en drinken op het voeden van je lichaam. En wat je zingt of leest moet functioneel zijn en gericht op God.
De zeventiende-eeuwse predikant Joannes Vollenhove liet zich als dichter met wereldse dichtkunst in. Zoals we dagelijks naar de zon kijken en van zijn stralen genieten, zonder hem echter als afgod te vereren, zo kunnen christenen zich verrijken met „alle wereltsche heerlijkheit”, vond hij. Zijn collega-predikant Wilhelmus Velingius drukte zich daarentegen heel anders uit, en vertolkt daarmee de wereldmijdende lijn: „Leg neer uw veer, drekdichter van de Hel/ die met uw fraei vergift de jeucht betoovert/ die met Sirenezang de ziel verovert/ en maakt eerlang des weerelts medgezel.”
De afwijzing van wereldse letteren was aanvankelijk ook de lijn van bevindelijk gereformeerden. Met hun gerichtheid op de ziel hadden zij weinig boodschap aan kunst en cultuur. Dat waren allemaal maar uitingen van een boze, gevallen wereld. Daar komt bij dat de hogere cultuur voor de eenvoudige, laagopgeleide piëtisten vrijwel onbereikbaar was. We zien deze afwijzing de laatste decennia veranderen door emancipatie, een hoger opleidingsniveau en veranderde maatschappelijke posities. Bovendien brengt internet ‘de wereld’ letterlijk binnen handbereik. Wellicht hebben de bevindelijk gereformeerden in onze tijd weer een scheut augustijnse ascese nodig.
De geschiedenis laat zien dat christenen op verschillende manieren hebben gereageerd op de cultuur. Beza gaf in elk geval een goed voorbeeld door Marot, ondanks de andere keuzes die hij maakte, niet af te schrijven als christen.
Aanvulling 13-03-2018:
Dat de dichter Clément Marot de melodieën van wereldse chansons gebruikte voor zijn psalmen, is gebaseerd op oude theorievorming. De melodieën die voor het Geneefse Psalter bij Marots teksten werden gemaakt, gaan niet terug op chansons, maar hebben veel verwantschap met het gregoriaans.