Het grote huis bij de kerk
Kásten van huizen waren het, de protestantse pastorieën. Ze stonden altijd in het hart van het dorp, vlakbij de kerk, met een eigen looppad erheen, door de tuin of over het kerkhof. De protestantse pastorie was een huis vol geleerdheid en deftigheid. Maar het grote huis bij de kerk is de verdwijning nabij.
Het domineeshuis was een hoog huis, meestal hoger dan het schoolhuis van de bovenmeester, dan de hooiberg van de buren, soms zelfs hoger dan het dak van de kerk. De dominee was nu eenmaal geen dienstknecht van mensen, maar van de Allerhoogste. Hij vormde een klasse apart. Bij hem paste geen eenvoudige herdershut, maar een pastorie, liefst met wel twee schoorstenen op het dak.
De voordeur van zijn statige woning zat precies in het midden. Aan weerszijden zaten meestal tweemaal twee ramen. Voornaam was het allemaal, robuust en rijzig. Lang en geheimzinnig waren de gangen. Maar in de winters was het er wel ijzig koud, in al die grote en onverwarmde vertrekken.
In de vierkante keuken stond het gasfornuis en rond de keukentafel stonden altijd wel een paar extra stoelen voor gasten die de dominee wilden spreken. Er was een kamer voor het dienstmeisje, een speelkamer voor de kinderen en een onderkelderde opkamer, maar het hart van pastorie was de studeerkamer van de dominee, aan de voorzijde van het huis en natuurlijk op de begane grond.
In de studeerkamer heerste de stilte der eeuwen. Tussen kasten vol met stoffige boeken werd gewichtige arbeid verricht. Daar las de dominee de Bijbel in de grondtaal en zocht hij als een Schriftgeleerde naar een tekst voor komende zondag. In de studeerkamer werd voor land en volk gebeden en de geestelijke strijd gestreden. Als daar gewerkt werd, mochten de domineeskinderen alleen maar even stiekem om het hoekje kijken. En het inwonend dienstmeisje zou daar natuurlijk niet zomaar binnengaan. Eerbiedig bleef ze met haar stofdoek op de drempel staan en wachtte totdat er ja gezegd: „Nu ja, maar haastig dan.”
Funda
Inmiddels is het wel zo’n beetje gebeurd met het domineeshuis, met het grote huis naast de kerk. De ontkerkelijking trekt ook in dit opzicht zijn wrange sporen. Honderden ambtswoningen zijn aan het verdwijnen, zijn verkocht aan welgestelde particulieren uit het westen van het land. Op Funda is de klassieke pastorie een gewild object geworden. Voor dit verschijnsel is al eens een woord bedacht: de depastorisering van het domineeshuis.
In het boek ”De protestantse pastorie in Noord-Nederland. Vijf eeuwen leven en werken” (zie kader) stellen Nikolaj Bijleveld en Justin Kroesen dat het traditionele pastorieleven als gevolg van de ontkerkelijking in Nederland aan het verdwijnen is. „Zonder dat we er erg in hadden is bijvoorbeeld uit Jorwert niet alleen God verdwenen en de kerk overgedragen aan de Stichting Alde Fryske Tsjerken, inmiddels is ook de oude pastorie verkocht.”
In de noordelijke provincies staan zo’n driehonderd historische pastorieën van monumentale allure. Een voorzichtige schatting leert dat ongeveer de helft ervan niet meer door predikanten en hun gezinnen wordt bewoond. Veel kerkrentmeesters kunnen niet meer instaan voor het dure onderhoud ervan. Door de secularisatie en de fusie van kerkelijke gemeenten is het aantal predikantsplaatsen afgenomen. En dan zijn er ook nog steeds meer predikanten die liever zelf investeren in een eigen woning als belegging voor later, als ze met emeritaat zullen gaan. De dominee wordt steeds meer een gewone burger die tussen gewone mensen in een gewoon huis wil wonen, vaak een rijtjeswoning in de nieuwbouwwijk. De pastorie is in elk geval bezig om in hoog tempo uit het kerkelijk landschap te verdwijnen. De dienstwoning van de dominee staat niet langer als een huis.
Grachten en tuinen
De foto’s in ”De protestantse pastorie in Noord-Nederland” spreken boekdelen. Enórm waren ze, zoals de voormalige pastorie in Easterein, of die naast de gereformeerde kerk van Middelstum, of het huis van de dominee in het vroegere Eexta bij Scheemda, omgeven door een gracht en een deftige tuin. Het kon niet op. Traptreden voerden naar de voordeur met glas-in-lood. Tuinen stonden vol met dure buxusstruiken, oude eiken en linden. Serres, erkers, dakkapellen en balkons maakten de ambtswoningen vaak nog een stukje groter.
De latere hofpredikant ds. Cornelis van Koetsveld (1807-1893) was heel tevreden met zijn pastorie. In zijn roman ”Schetsen uit de pastorij te Mastland” schreef hij: „Het is waar, de pastorie is geen eigen huis, en de bewoner kan niet zeggen, evenals menig grote op zijn buitengoed: „Zover mijn ogen zien, is alles mijn.” Maar zij verenigt juist de voordelen van een eigen en van een gehuurde woning. Niemand kan ons daaruit verdrijven, zolang wij ze nodig hebben; alles is er voor ons ingericht; en toch ontvangen wij met nieuwjaar die lastige rekeningen der ambachtslieden niet, waarvan weinig te lezen is, dan een slotsom, die altijd tegenvalt.”
Schimmel en slakken
Vaak zat de allure van het pastorieleven echter vooral aan de buitenkant. Toen Maris Boon en Herman Westerink in 1998 de pastorie in het Drentse Wapserveen aankochten, bleek er nogal wat werk aan de winkel: „Zoals bij alle oude pastorieën moest het van buiten heel wat lijken, maar van binnen was het behoorlijk verouderd. Het materiaal was niet van de beste kwaliteit, de vloeren in de woon- en studeerkamer zweefden, overal was enkel glas en de lange middengang was verzakt. We hadden last van tocht, schimmel en slakken. Die slakken aten het behang op en zaten ook in de brievenbus: ze begonnen alvast aan de post.”
Reeds in 1913 schreef de Groninger hoogleraar A. van Veldhuizen over de gemiddelde pastorie: „Gij zult weten, wat lekkage is, kennismaken met vermolmd hout, muffe kasten, schimmel op lederwerk en kleederen. Uw nieuwe toga zult ge zien aftakelen.”
Piet Paaltjens
In het Friese Foudgum staat de Mariakerk, de kerk van dominee-dichter François Haverschmidt, die onder het pseudoniem Piet Paaltjens veel snikken en grimlachjes schreef. Het kerkje ligt er tussen de graven, een beetje eenzaam op een terp. Onderaan de terp staat de pastorie, even eenzaam.
De ongehuwde Haverschmidt was in zijn domineeshuis in Foudgum niet gelukkig. Hij was vaak depressief: „Ik wilde u wel zeggen dat ik dikwijls een erg verlaten gevoel had in mijn oude pastorie, waar niemand mij gezelschap hield, behalve een dienstmeisje dat zeker niet minder haar best deed dan ik, maar die het daarom toch evenmin kon helpen als ze soms in haar eenzaam keukentje een deuntje zat te huilen.”
En: „En als er nooit eens een gezellig mens kwam om met mij te praten, dan stond ik wel eens voor het raam en keek door de mist naar het kerkhof naast de pastorie, en vroeg mistroostig of het maar niet beter was daar stilletjes begraven te liggen.”
”De protestantse pastorie”
Het boekwerk ”De protestantse pastorie in Noord-Nederland. Vijf eeuwen leven en werken” (Nikolaj Bijleveld en Justin Kroesen, red.; uitg. Noordboek; € 27,50) beschrijft de pastorie als gebouw, maar vooral als werk- en leefruimte van haar bewoners. Vóór de Reformatie waren dat de pastoor met zijn huishoudster, erna woonden er predikanten met hun gezinnen. De laatste decennia zet voortschrijdende ontkerkelijking dit religieus erfgoed onder grote druk. Grote pastorieën zijn te duur en worden verkocht. Het boek beschrijft de pastorie als religieuze werkplek, waar werd vergaderd en wetenschap bedreven, waar de Bijbel werd bestudeerd en oude boeken gelezen, waar werd geleefd en gewoond. „Dit boek wil de lezer een kijkje bieden achter de voordeur van dit geheimzinnige huis – nu het nog kan.”