De apostel Paulus waarschuwt soms tegen ketters. Al sinds de vroegste kerkgeschiedenis speelt de vraag naar de omgang met andersdenkenden: wanneer kan ik een ander als broeder of zuster erkennen?
In Nijkerk was vorige maand een interessante bijeenkomst. Christenen met verschillende achtergrond hadden zich verzameld rond de Dordtse Leerregels. Aanleiding vormde het feit dat 400 jaar geleden, in het jaar 1618, de Dordtse Synode begon. Het verhaal is bekend: tijdens deze kerkvergadering werd de remonstranten de deur gewezen, en werd de zuivere gereformeerde leer vastgesteld.
De Nijkerkse bijeenkomst laat zien hoe verschillend de geschiedenis beoordeeld kan worden. Waar de één de synode een „zwarte bladzijde” in de geschiedenis van de kerk noemt (prof. Peter Nissen), waardeert een ander het dat de grenzen van de gereformeerde kerk werden vastgesteld (drs. I. A. Kole).
In datzelfde jaar 1618 werd er in Praag een aanslag gepleegd. Protestantse edelen kieperden drie katholieke hoogwaardigheidsbekleders uit het raam van de burcht. Dat de drie overleefden, schreven de rooms-katholieken toe aan de maagd Maria, die kennelijk de smak met haar mantel had gedempt. De protestanten verwezen naar de berg vuilnis waarop de ongelukkigen waren terechtgekomen. Hoe het zij – de gebeurtenis stond aan het begin van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) die Europa zou verscheuren in bloedige godsdiensttwisten.
Filadelfia
De Dordtse Synode en de Dertigjarige Oorlog raken aan vragen die christenen al sinds de vroegste kerk bezighouden: waar liggen de grenzen van de godsdienstige tolerantie?
Iemand die diep hierover heeft nagedacht is Nikolaus Ludwig von Zinzendorf (1700-1760), de grondlegger van de Evangelische Broedergemeente. Deze in Dresden geboren graaf vond dat je de theologie op een enkel octaafblad moest kunnen schrijven, met als boodschap: Jezus Christus en het sterven voor de zonden. Vanuit dit middelpunt lukte het hem in positieve verbinding te staan met christenen van allerlei pluimage.
Zinzendorfs denken is ook wel getypeerd als „filadelfische theologie.” Daarin neemt de broederliefde tussen gelovigen van uiteenlopende denominaties een centrale plek in.
Als jonge man had de graaf zich al ingezet om strijdende christelijke partijen met elkaar te verenigingen. Zo probeerde hij tijdens zijn rechtenstudie in Wittenberg lutherse theologen en piëtisten uit Halle met elkaar te verzoenen. Tijdens zijn zogeheten ”Bildungsreise”, een studiereis die adellijke jongeren destijds maakten, kreeg hij in Nederland en Frankrijk oog voor diverse varianten van het christelijk geloof. In Utrecht zat hij aan tafel met de gereformeerde prins van Nassau-Siegen en de rooms-katholieke graaf Fugger. In Parijs sloot hij vriendschap met de jansenistische kardinaal Louis Antoine de Noailles. Brieven uit die tijd laten een mystiek gekleurd eenheidsverlangen zien.
Herrnhut
Op zijn landgoed in Berthelsdorf ziet Zinzendorf zijn ‘filadelfische’ droom werkelijkheid worden. In het jaar 1722 neemt hij hier geloofsvluchtelingen uit Moravië op. Herrnhut, wordt de nieuwe nederzetting genoemd: „onder de hoede van de Heere.” Enkele jaren later wonen er meer dan 200 mensen, van wie twee derde uit Moravië afkomstig is. Onder hen zijn ook lutheranen en calvinisten.
Binnen de jonge gemeenschap doen zich in het begin geregeld godsdienstige meningsverschillen voor. In mei van het jaar 1727 grijpt Zinzendorf in. Hij stelt statuten voor de gemeente op en vestigt zich in Herrnhut. Zinzendorfs ideeën hebben in de statuten hun neerslag gevonden: Herrnhut zal verbonden zijn met broeders en kinderen van God uit alle gezindten. Men zal elkaar niet veroordelen, maar zich wijden aan evangelische zuiverheid en eenvoud.
Binnen die eensgezindheid wil Zinzendorf de individualiteit van de leden waarborgen. Wie een tulp is, hoeft geen roos te worden, houdt hij de broeders en zusters voor. Tijdens een avondmaalsviering in augustus 1727 ervaren ze een sterk gemeenschapsgevoel.
Paradox
De paradox wil dat weinig religieuze leiders in de achttiende eeuw zo veel weerstand hebben opgeroepen als juist Zinzendorf. Een belangrijk strijdpunt was zijn aanstootgevende „bloed- en wondentheologie.” Deze werd door velen als blasfemisch ervaren, omdat het lijden van Jezus in zeer plastische beelden werd voorgesteld.
In de jaren dertig en veertig van de achttiende eeuw verschijnen er tientallen theologische strijdschriften in Amsterdam, Frankfurt, Londen en andere steden. De Amerikaanse opwekkingsprediker George Whitefield roert zich in ”An Expostulatory Letter” (1753). De Duitse theoloog J. L. Fröreisen noemt de graaf zelfs „de aap van Mohamed”, omdat hij evenals de grondlegger van de islam van zins zou zijn een nieuwe religie te stichten.
Wie kennisneemt van specifieke strijdpunten, kan best invoelen waarom Zinzendorf en zijn beweging weerstand opriepen. Tegelijk is zijn streven om christenen van diverse confessies met elkaar in verbinding te brengen bewonderenswaardig. Het was hem er niet begonnen de diverse denominaties af te schaffen, maar uit elke christelijke richting het beste naar voren te halen. Het was meer dan ironie toen Zinzendorfs medestander in Nederland, Johannes von Watteville (1700-1777) de gereformeerde bestrijders fijntjes wees op artikel 27 van hun eigen geloofsbelijdenis. Daar staat dat de heilige kerk van Christus niet gebonden is aan een bepaalde plek of personen, maar verspreid leeft over de hele wereld.
Zinzendorf
„Ik zou liever vierhonderd mensen voor kinderen Gods willen houden, die het niet zijn, dan een die het is te miskennen. Ik zou voor geen geld ter wereld met een kind Gods in een bewuste scheiding willen staan, of hij nu rooms-katholiek, Grieks, Russisch of van welke confessie ook maar zou zijn. Ik zou mij in zijn genade en vriendschap inbedelen, waar ik hem ook ontmoette.”
„Er moeten ketterijen onder u zijn”
Ketterijen zijn niet alleen maar gevaarlijk. Ze hebben als nuttig effect dat de oprechten in een duidelijker licht komen te staan, schrijft de apostel Paulus aan de gemeente van Korinthe (eerste brief, 11:19). In de brief aan Titus (3:10) stelt hij als eis dat een „ketters mens” na een eerste en een tweede vermaning verworpen zal worden.
De kerkgeschiedenis is geplaveid met alternatieve leringen, nieuwe ideeën en valse dogma’s. De reder Marcion, geboren rond het jaar 100 te Sinope aan de Zwarte Zee, keert zich tegen de God van het Oude Testament. Bisschop Polycarpus verwenst Marcion als „eerstgeborene van satan” en doet hem in de ban.
Diverse vroegchristelijke conflicten gaan over de natuur van Jezus. Het bekendste is wel dat tussen Arius en Athanasius. Hun ruzie loopt zo hoog op dat keizer Constantijn besluit een algemeen concilie bijeen te roepen. In het jaar 325 komt het eerste concilie van Nicea bijeen. Arius’ omschrijving dat Jezus „niet was voor hij verwekt werd” wordt als ketterij aangemerkt, maar de strijd duurt daarna voort.
Kerkvader Augustinus krijgt onder meer te maken met de donatisten, die streven naar een zuivere kerk en de loftrompet steken over ascese en maagdelijkheid. Augustinus schrijft een psalm tegen de donatisten die in katholieke kerken als strijd- en leerdicht wordt gezongen. Voor de kerkvader zijn de donatisten geestelijke scheurmakers, wat hij nog erger vindt dan hun ‘nationalisme’.
In de middeleeuwen duiken steeds weer personen en groepen op die door de officiële kerk als een gevaar worden gezien, variërend van de albigenzen tot de waldenzen, en van John Wycliffe tot Jeanne d’Arc.
In het jaar 1342 wordt ene Hermann Kuchener in Würzburg door de inquisitie verhoord en van ketterij beschuldigd. Zijn ondervragers beschouwen de weggelopen priester als heterodox. Hermann deelt hun echter mee dat hij al vanaf zijn twintigste jaar in zijn geest is verlicht.
Volgens hem heeft elk mens een „ongeschapen element” dat vergoddelijking kan bewerken. Zelf kan hij in zo’n toestand boven de aarde en over het water wandelen. Hermann weet meer over het wezen Gods dan alle theologen van de Parijse universiteit bij elkaar.
Verzekerd zelfbewustzijn is ketters vaak niet vreemd. We zien het ook bij misschien wel de grootste kerkelijke dissident uit de Europese geschiedenis, de monnik Maarten Luther. Voor de uitgave van zijn verzamelde Latijnse werken schrijft hij in 1545 een voorwoord. Daarin brengt Luther, openhartig als altijd, verslag uit van zijn strijd: net als Saulus had hij een omkeer meegemaakt. Hij staat stil bij de manier waarop hij zijn nieuw verworven reformatorische standpunt heeft moeten verdedigen, en hoe het hem gelukt is de christelijke waarheid opnieuw te ontdekken.
Een pauselijke bul uit 1520 die deze ‘ketter’ veroordeelt, liegt er in de aanhef niet om: „Sta op, o Heer, en vel vonnis in uw zaak. Een wild everzwijn is uw wijngaard binnengedrongen.” Luthers antwoord is een openlijke verbranding van het document, in aanwezigheid van Wittenberger professoren en studenten.
Wat zegt de kerkgeschiedenis over actuele trends? Deel 5: Nikolaus Ludwig von Zinzendorf over tolerantie. Over drie weken deel 6.