Holocaust in Oekraïne leeft nog voort
We zijn in Chernovtsy, een Oekraïense stad vlak bij de Moldavische grens. Een stad waar voor de Tweede Wereldoorlog 50.000 Joden woonde, de helft van de totale bevolking, met een bloeiend Joods leven. Anno 2017 wonen er nog maar 1300 Joden. De meeste anderen zijn vermoord tijdens de Holocaust.
De gruwelijkheden van de Holocaust in Oekraïne zijn met geen pen te beschrijven. Het verhaal gaat dat het gegil en geschreeuw van de Joden die mishandeld en vermoord werden in Chernovtsy zo door merg en been gingen, dat de bewoners uit wanhoop de kerkklokken luidden om zo de doodskreten te overstemmen.
Van de zeventig synagoges van voor de oorlog, is er vandaag de dag nog maar één in gebruik. De teloorgang van het Joodse leven is pijnlijk zichtbaar. We hebben een ontmoeting in het Joodse gemeenschapscentrum, waar enkele overlevenden van de Holocaust wekelijks bij elkaar komen. Om te praten, om elkaar gezelschap te houden, en om het eenzame bestaan te doorbreken.
Het leven in Oekraïne is niet gemakkelijk, zeker niet voor gepensioneerden. In 2016 is de energieprijs met maar liefst 100 procent gestegen. Een groot deel van de pensioentjes van de overlevenden gaat naar huur, gas en elektriciteit. Wat overblijft, is omgerekend zo’n 20 euro per maand om eten van te kopen – absoluut onvoldoende om te kunnen overleven.
De Nederlandse organisatie Christenen voor Israël heeft vanwege de extreme kou en de moeilijke omstandigheden besloten extra voedselpakketten uit te delen aan de Joodse gemeenschap in Oekraïne. In de komende twee maanden hopen ze met steun uit Nederland 5000 pakketten uit te delen.
Isaak Klimer (83): „Als ik aan de oorlog denk, is het eerste woord dat in me opkomt: gruwel. Als ik vandaag op het nieuws hoor over vluchtelingen uit het conflictgebied in Oost-Oekraïne, of over vluchtelingen uit Syrië, dan identificeer ik me daar enorm mee. Als kind heb ik zelf namelijk ook moeten vluchten.”
Isaak groeide op in een klein dorpje in wat nu Moldavië is. Een dorp waar twaalf Joodse gezinnen woonden. Na een paar weken in een getto verbleven te hebben, werd zijn gezin weggevoerd naar het vernietigingskamp Pechora. Twee tantes van Isaak werden daar vermoord. Zijn ouders konden wonder boven wonder het kamp ontvluchten, samen met Isaak en zijn broer. Hij was toen acht jaar oud.
„Ik heb verschrikkelijke herinneringen aan de oorlogsjaren. Het menselijk brein werkt vreemd: ik kan zomaar vergeten wat ik gisteren heb gegeten, maar mijn herinneringen aan de oorlog heb ik nog glashelder op mijn netvlies, ook al was ik toen nog een kind. Dat draag je je hele leven met je mee.”
Tanja Chuyalku (79) kijkt ons nieuwsgierig aan als we haar huisje binnenkomen. Het is koud: 12 graden onder nul. Een van de koudste winters sinds jaren. Binnen is het nauwelijks warmer. Een primitief houtkacheltje geeft een klein beetje warmte.
„Sinds afgelopen zomer heb ik geen bezoek meer gehad”, vertelt Tanja. „Jullie zijn de eersten, en het eten dat ik van jullie krijg is zo veel, zo ontzettend veel. Ik drink nooit koffie, dat kan ik niet betalen. En ananas, daar heb ik weleens over gelezen, maar ik ken het niet. En zonnebloemolie, dat is zo duur, en ik krijg het zomaar van jullie! God zegene jullie voor jullie liefde.”
De enige levende ziel die ze de afgelopen maanden heeft gezien is een buurvrouw, die af en toe eten brengt. Tanja bekijkt elk artikel uit het voedselpakket zorgvuldig, met tranen in haar ogen. En dan begint ze te praten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is haar hele familie uitgemoord. Ze was drie jaar toen de nazi’s naar haar dorp kwamen. „Ik weet nog hoe ze mensen doodschoten, hoe ze met geweren naar ons huis kwamen. De nazi’s begrepen niet dat ik een Joods meisje was, met mijn blauwe ogen en mijn blonde haar. Dat is de enige reden dat ik nog leef. Mijn zus Rosa zag er wel Joods uit, met donker haar en bruine ogen. Zij werd vermoord.”
Levend verbrand
Tanja denkt nog vaak terug aan de Holocaust. „Het was zo vreselijk. Mijn moeder hield me vast. Dat herinner ik me nog. Ze drukte een kussen op mijn gezicht, zodat ik niet kon schreeuwen. Ik dacht dat ik doodging. Mijn lieve moeder, met haar prachtige krullende haar. En mijn lieve zus Rosa. Ik huil nog steeds om Rosa. De nazi’s namen haar zomaar mee. Rosa, Rosa.”
Het lijkt alsof Tanja niet kan stoppen met praten. Als we willen vertrekken, zegt ze dat ze nog meer moet vertellen. „Op een gegeven moment ging het gerucht dat de nazi’s Joden kookten in ovens. Uiteindelijk bleek het gerucht werkelijkheid te zijn: kinderen werden levend verbrand. Ik weet nog dat we wegvluchtten. We renden naar het bos, anders zou ons hetzelfde lot getroffen hebben. Mijn zusje, lieve Rosa.”
Met pijn in het hart nemen we afscheid. Een omhelzing, een kus, en dan is Tanja weer alleen. Alleen met haar verhalen, haar pijn en verdriet. Alleen in een afgelegen dorp in Oekraïne. Alleen, met enkel een duister verleden, zonder toekomst.
De auteur is medewerker van Christenen voor Israël.