Het hout lijkt keihard, als een steen, maar voelt lichter. Met schuurpapier kun je er fijn stof afhalen. Houtstof. Oud stof. In Ballinahown, bij de Celtic Roots Studio, in het hart van Ierland, geeft kunstenares Helen Conneely workshops met ”bogwood”: eeuwenoud hout uit het veenlandschap.
Op tafel liggen alvast stukken hout klaar. Brokken, eivormige stukken, grillige grote joekels. Materiaal van dik 5000 jaar oud, afkomstig van bomen die verstopt hebben gezeten in de ”boglands”, in zure grond waar geen zuurstof bij kwam.
„Kies maar een stuk waar je mee aan de slag wilt”, zegt Helen Conneely. Het is belangrijk dat je hout kiest dat bij je past, vindt ze. Opeens kijk je dan anders naar zo’n stuk hout. Welk stukje spreekt mij aan? Ze lijken allemaal wel sympathiek... Doe dan die eivorm maar, een mooi overzichtelijk brokje dat je door de platte onderkant stevig kunt neerzetten. De buitenkant is bijna zwart, tussen de nerven schemert iets lichter bruins.
Terwijl de deelnemers aan de workshop met schuurpapier en vijlen in de weer gaan, vertelt Conneely over ”bogwood”, het materiaal waar ze vol overgave voor gekozen heeft voor haar kunstwerken. Het lijkt amper waardevol, tenzij dan vroeger voor de armen, die het veen nodig hadden: voor meubels, voor brandstof.
Materiaal van de armen
Conneely begint haar verhaal in de ijstijd – toen Ierland nog bedekt was met bomen, vooral pijn-, taxus- en eiken bomen. Ze vertelt over de meren in de relatief vlakke Midlands, die werden uitgehold door al dat ijs, „rolling en moving”, en over de eskers: hogere gedeeltes in het landschap die later als wegen werden gebruikt. Meren droogden door de eeuwen heen op en stroomden weer vol, waardoor een deel van de planten die daar intussen groeiden doodging. Een ander deel overleefde. Zo ontstond gaandeweg het veen, het vlijde zich als een deken over het land, met vergeten plantenresten en hout erin – wat later een bron van informatie vormde voor wetenschappers.
Boven de Celtic Roots Studio zit Ballina hown Tea Rooms, een fijne plek met houten banken en kussens in pastel tinten. Een medewerker brengt thee en taart beneden. Conneely praat intussen door, ze stroomt over van de woorden en van liefde voor haar bogwood. Ze maakt er sculpturen van, en fijne sieraden die op het eerste gezicht helemaal niet van hout lijken te zijn. „Ik hou van wat ik hier doe, het is mijn leven”, zegt ze. „Dit materiaal verbindt me met onze zeer oude cultuur.”
Toen de grote hongersnood kwam in Ierland, halverwege de 19e eeuw, was er niets meer – ook geen hout. De mensen uit de streek dachten aan het veen, en wisten dat er hout in zat. Ze maakten er meubels van. Bogwood was ”the poor man’s material”, het materiaal van de armen.
Toch bleef een belangrijk deel van de boglands lang onaangetast. Pas in de jaren 50 van de vorige eeuw werd het economisch interessant; er werd op grote schaal turf vandaan gehaald. In Lough Boora, inmiddels een park met uitgestrekte natuur, met kunstwerken, een sprookjesachtig bos en oude stenen, zijn de sporen daarvan te zien. Halverwege staat een oude locomotief geparkeerd.
Vonken en vlammen
Ieren zijn vanouds verhalenvertellers, schrijven de reisgidsen, en kunstenares Helen Conneely is er zo een. Net als gids Martin Kelly, die, in de bus naar Clonmacnoise, feiten en legendes over zijn land mixt tot een geweldig verhaal waar je geboeid naar blijft luisteren.
Het hout uit de bogwoods verbindt je met de Midlands, vindt Conneely, en zo verbinden de hoge kruisen in de oude christelijke nederzetting Clonmacnoise je met de vroege christenen die neerstreken in een heidens land. Zoals St.-Patrick, die in de vijfde eeuw als zendeling naar Ierland kwam. Het ging allemaal niet zonder slag of stoot, vertelt gids Kelly, maar toen Patrick zich moest verantwoorden bij de koning kwamen er gelukkig vonken en vlammen uit zijn mond, zodat iedereen wist dat hij de waarheid sprak.
De druïden –voormannen in de oude Keltische beschaving– die plotseling priester werden, bleven wel hun druïden dingen doen, zegt Kelly droogjes. „En ze zeiden tegen St.-Patrick: „Wij zijn erg blij dat Jezus is gekomen. Want wij kennen Hem al duizenden jaren. We zagen Hem in de bloemen, we hoorden Hem in de vogels.” Een beetje verwarrend”, aldus Kelly. „Want het gaat hier over het jaar 439, en zó lang geleden was het nog niet dat Christus op aarde kwam.” Maar de missionaris maakte niet overal een breekpunt van. „St.-Patrick was erg slim. Hij adopteerde heidense goden en godinnen als christelijke heiligen, en hij gaf heidense elementen een plek in de christelijke feesten. Zo bleven er heel wat wonderlijke elementen in de Ierse kerk, waar Rome weleens vragen bij stelde. En de haardracht van de Ierse monniken zag er lang heel anders uit dan die van de Europese. In plaats van de ring van haar droegen zij een soort pony die aan de zijkanten was weggeschoren.”
Zeven kerken
Daar is Clonmacnoise: een plek met kloosterruïnes, zeven kerken en Keltische kruisen op een strategische plek aan de rivier de Shannon, ten zuiden van de stad Athlone. Het gaat juist regenen; de lucht trekt dicht, donkergrijze stenen ogen troosteloos. Op deze plek stichtte een andere vroege christen een kerk: St.-Ciarán (516-ca. 549). Het werd een wereldberoemde nederzetting, een centrum van bedrijvigheid; het trok door de eeuwen heen gelovigen, pelgrims, ambachts lieden en weten schappers aan. Paus Johannes Paulus II kwam op bezoek in 1979.
Daarginds staat de protestantse kerk, wijst de gids; er wordt wekelijks een dienst gehouden.
In het bezoekerscentrum wordt de geschiedenis van Clonmacnoise uit de doeken gedaan. Het is een verhaal van geloof, hoop en verwoesting – en nog eens en nog eens verwoesting, want de strategische ligging zorgde ervoor dat Vikingen en Noormannen het klooster nogal eens moesten hebben.
Maar het kruis bleef – ook letterlijk. Zo zijn in Clonmacnoise metershoge ”high crosses” te zien, stenen kruisen met Bijbelse inscripties. Buiten staan replica’s van drie wereldberoemde exemplaren. De originele staan voor de zekerheid binnen.
Klik hier voor een ander artikel over de Midlands – plus een recept voor scones.