Les krijgen van de meest informele docent van de school
„Dankjewel”, zegt een vijftiger tegen de verslaggever die de deur voor hem openhoudt. De toon is gezet: op de Jacobus Fruytier scholengemeenschap in Apeldoorn is de omgang onder volwassenen informeel. Ook tussen leerling en docent?
Hoe meet je de (in)formele sfeer van een school? Aan het stropdassengebruik bijvoorbeeld. Had in de schoolgids van 2011/2012 nog 42 procent van de mannelijke docenten zich getooid met dit kledingstuk, vijf jaar later is dat teruggelopen tot 30 procent. Niet alleen gingen ouderen die ’m wel droegen met pensioen, anderen lieten zich zonder strop door de fotograaf vastleggen.
Informeler gedrag
Maar stropdassen in een schoolgids zeggen lang niet alles. „Het Fruytierpersoneel is onderling altijd al informeel geweest”, zegt geschiedenisdocent Barend Florijn (52) –met jasje, zonder das; in de schoolgids nog drs. B. Florijn mét strop– in de docentenkamer. „Ook naar de directie toe. Het is altijd Eppie, Frans, Jan en Jowan geweest.”
Ook leerlingen vertonen een informeler gedrag, constateert de docent. „Vroeger moesten ze altijd een vinger opsteken. Als ze tegenwoordig spontaan een opmerking maken waaruit blijkt dat ze met de les meedoen, is dat prima.”
„Als gezag een rol speelt en ik vraag: Heb je dat begrepen, dan accepteer ik niet het antwoord met alleen een ”ja””, vult een docente Nederlands in de docentenkamer aan. „Dan moet het toch wel ”Ja, mevrouw” zijn.”
Meneer Snoek
Twee jongens staan in de deur van de garderobe voor de docentenkamer. Mogen ze niet verder komen? „Dat weten we niet. We willen weten of meneer Snoek of meneer Van Sorge er is.” „H. Snoek?” „Nee, meneer Snoek.” „Die is ziek. Jullie hebben dus vrij dit uur.” De jongens glimlachen naar elkaar.
Even later in de les bij dezelfde meneer Florijn. Slechts elf vwo-5-leerlingen druppelen het lokaal binnen. Florijn dolt wat met een jongen die vanwege de internationale Suit-Up Day een pak draagt, maar géén stropdas. Dat zou betekenen dat hij getrouwd zou zijn, terwijl een strik zou inhouden dat hij vrijgezel is. „Nou Adriaan”, gniffelt Florijn, „dat wordt dan levenslang een strikje.” De jongeman grijnst.
De geschiedenisdocent legt het doel van de aanwezigheid van de verslaggever uit. Een verhaal over informeel gedrag tussen docent en leerling? „Dit is de meest informele leraar die er is”, zegt Willem. „Een van de meest informele”, corrigeert een klasgenote voor hem. Nu is het de beurt aan Florijn om te grijnzen. „Jongen zonder het strikje, pak je spullen.”
Dialoogstijl
De les gaat over de late middeleeuwen. Florijn hanteert bij deze relatief geïnteresseerde leerlingen een dialoogstijl. Naar aanleiding van vragen over het geleerde kan hij de lesstof delen. Simone stelt –zonder haar vinger op te steken– een vraag over het geldstelsel. „We denken nu dat vroeger alles ouderwets was, maar veel dingen die we nu doen, deden de mensen vroeger al”, antwoordt Florijn.
„Zoals geld overmaken. Internet was destijds nog betrekkelijk schaars”, grapt Florijn, „maar de familie Bicker uit Amsterdam had een netwerk in allerlei Europese handelssteden. Zij regelden via deze familieleden per brief hun betalingen.”
Meer vragen volgen. Enkele meiden steken regelmatig hun vinger op, maar melden soms ook zonder dit gebaar hun antwoorden. Bertil gaat met zijn stoel achterover hangen en vraagt: „Maar meneer...”
Eén keer negeert de geschiedenisdocent een geïnteresseerd ”maar” van een leerlinge, die vervolgens haar hand opsteekt.
Na de uitleg van de ondermijning van het leenstelsel en de spanningen tussen de rijke burgers en de adel, die uitmondde in de Guldensporenslag, geeft de docent wat huiswerk op. „U maakt opdrachten 2 tot en met 4.” „Meneer, wat hebben we in de toetsweek?” „Hoofdstuk 1 tot en met 4.” „Pff”, is de reactie.
Een jongen heeft al een boterham gepakt. „Wat zit jij te eten, jochie?” „Brood met beleg”, is het gevatte antwoord. „Nou, het zijn de laatste vijf minuten. Als je niet smakt, mag het.”
Speelgoedmes
Dezelfde leerling maakt weinig aanstalten om aan het huiswerk te beginnen. „De meneer met het brood, doet hij nog wat?” „Hij is bijna op.” Dan komt Florijn eraan, quasiboos met een plastic speelgoedmes in zijn hand. „Meneer, ik voel me bedreigd. Is hij echt?” „Zeker, made in China.” De bel gaat, de klas verdwijnt snel voor de ochtendpauze.
„’s Maandags heb ik ze in een blokuur. Dan geef ik ze meer opdrachten, ter afwisseling”, licht Florijn toe.
In hetzelfde leshuis geniet drs. P. Kuiper (63) van zijn vrije uur. Anders dan de leerlingen van hem gewend zijn, draagt de docent Duits vandaag géén stropdas. Wel een jasje, overhemd, met een zichtbaar wit T-shirt eronder. „Ik ben ook wat informeler aan het raken”, vertelt hij. „Tot enkele jaren geleden kwam ik vijf dagen in de week met een strop naar school. Ik had het gevoel dat dit bij mijn beroep hoorde. Je moet netjes voor de klas staan. Maar: een kostuum droeg ik nooit –dat schept te veel afstand– wel altijd een combinatie. En in de zomermaanden gaat voor de klas mijn colbertje uit.”
Casual
Kuipers kledingsstijl kantelde iets onder invloed van zijn vrouw. „Zij bepaalt welke kleding ik aantrek. Ze constateerde dat het veel gebruikelijker werd om gekleed te gaan zoals ik dat nu ben. Daarom kleed ik me tegenwoordig meer casual.”
Hij is niet de enige. „Als je in een pauze in de docentenkamer kijkt, heeft minder dan de helft van de mannen een stropdas om. Wel dragen velen een keurig colbertje. Het stropdassen dragen is hier voor de mannelijke collega’s trouwens nooit 100 procent geweest.”
Toen Kuiper 43 jaar geleden in het basisonderwijs begon, was dat wel even anders. „Iedereen droeg een stropdas. Het hoofd der school floot om halfnegen en alle acht klassen gingen in de rij staan. Hij knipte met zijn vingers en de eerste klas ging ordelijk naar binnen.”
Zit autoriteit dan in de kleding? „Nee”, zegt Kuiper. „Maar het hoort er wel bij dat een docent correct en verzorgd voor de klas staat. Je zult mij nooit in een uitgelubberde, vale spijkerbroek met gaten voor de klas zien staan. Een docent is een identificatiefiguur.”
Hoe gaat u om met een leerling die naar uw smaak te informeel met u omgaat?
„Ik zou het nooit accepteren als iemand „Hé Piet” tegen mij zou zeggen. Ik ben opgevoed in een bakkerij. Daar heb ik geleerd altijd met twee woorden te spreken en mensen met ”u” aan te spreken.
Ik kom nog weleens tegen dat een leerling opbelt of mailt met bijvoorbeeld de vraag of een repetitie kan worden uitgesteld. Zo’n mail begint weleens met ”Hallo”, of het telefoongesprek wordt beëindigd met ”doeg” of ”doei”.
Daar kom ik dan de volgende dag in een persoonlijk gesprekje op terug. Dan zeg ik: „Ik heb je verzoek gehonoreerd, maar je moet je mailtje of telefoongesprek nooit zo beginnen of afsluiten. Later krijg je daar in het bedrijfsleven brokken mee als je dat ook zo doet. Zeg of schrijf ”Dag meneer”. En ”doei” zeg je tegen je vriendje, niet tegen je docent.”
Het is wel vechten tegen de bierkaai, erkent de Apeldoornse docent. „Er is geen beginnen meer aan, maar ik blijf er wel op wijzen. Misschien komt dat ook doordat ik ben beïnvloed door de Duitse cultuur. Daar is de beleefdheidsvorm van het aanspreken met u, het ”siezen”, veel sterker. In Duitsland ga je niet zomaar ”duzen”, tutoyeren.”
Toch kantelt het formele bij Kuiper ook wat. „Onlangs stelde ik me op een ouderavond voor met: „Ik ben Piet Kuiper.” Vroeger zei ik altijd: „Mijn naam is Kuiper.” Je kunt bepaalde trends niet negeren, je bent een kind van je tijd. En tenslotte: ik bén toch ook Piet Kuiper!”
De docent gaat echter niet zo ver dat hij via sociale media zoals Facebook of WhatsApp contact houdt met leerlingen. „Ik ben niet zo van de sociale media en vind ook dat docenten daarin terughoudend moeten zijn. Maar ik vertelde onlangs een leerlinge wel iets over de invloed van mijn vrouw op mijn kleding; dat vond ze best leuk.”
Mondiger
Kuiper ziet voordelen van het feit dat leerlingen mondiger zijn geworden dan vroeger. „Vroeger was ik als leerling het ook wel eens oneens met een docent. Maar destijds hielden wij onze mond. Nu zeggen leerlingen gewoon: „Ik vind het onzin dat u dit doet.” Dat kan ik wel hebben.”
Met betrekking tot één onderwerp blijft de docent Duits op zijn strepen staan. „Als ik spreek, moet het stil zijn. Ik sta voor de klas, ik wil dat alle 25 of 30 oog- en oorparen op mij zijn gericht. Mijn vader had geen verstand van onderwijs maar zei wel tegen me: Onthoud goed: je kunt wel gelijk zijn, maar je moet niet gelijk praten. Dat is belangrijk voor deze generatie leerlingen, die toch al zo veel prikkels hebben.”
Bij het conciërgehok tikt de voorzitter van het college van bestuur de verslaggever, een voormalig studiegenoot, op de schouder. „Ha Frans!” Een groepje leerlingen kijkt op. „Ah, het moet natuurlijk ”meneer Van Hartingsveldt” zijn.” Hij glimlacht en geeft een hand. „Dag meneer Wolvers.”
Bekijk hier alle artikelen uit het thema Informeel.