Essay: Informalisering heeft niet automatisch de toekomst
Een lid van de Tweede Kamer was vroeger een aanzienlijk heer en een minister een excellentie. Vandaag heet hij gewoon Kees of Gert-Jan, Mark of Diederik. Ze maken het er zelf ook wel naar.
Ik moet eerlijk bekennen dat als een jongmens mij met jij aanspreekt, ik heel beleefd met u antwoord. Er zijn nu eenmaal grenzen aan de verandering in de omgangsvormen.
Vroeger, dat begon voor mij in de jaren veertig en vijftig. Het was de tijd van de kolenboer en de groenteboer (zoals men dat in die dagen spelde), die hun producten aan huis afleverden en met moeder de vrouw een praatje maakten. Kom er vandaag eens om, nu al deze negotie is ondergebracht in de super waarvan we de baas meestal niet weten te traceren.
Vroeger, dat was de tijd van de huisdokter, die zelfs voor een zwerende teen echt aan huis kwam, en dan alle tijd had om een informeel praatje te maken. Maar dat informele had wel een ander karakter dan nu. Want hij behoorde tot de maatschappelijke bovenlaag. Kom er vandaag eens om nu de medici zijn samengehoopt in gezondheidscentra, waar ze tien minuten uittrekken voor hun cliënten, terwijl hun ogen strak gericht blijven op het computerscherm. Vandaag noemen we de dokter Bram en bepalen we zelf mee wat er gedaan moet worden.
Vroeger, dat was de tijd waarin de dominee nog een weleerwaarde heer was, die voorzien van wandelstok met zilveren knop door zijn gemeente trok. Zoals François Haverschmidt (Piet Paaltjens), die elke dag een rondje maakte over de terp van Foudgum, en dan zijn pastoraat weer had gedaan. Maar zijn hulpje, „de oude Nienke, een erfstuk van een reeks van vroegere predikanten”, waagde het niet een boos woord tot hem te spreken, ook niet als ze uit haar humeur was over haar werkgever. Daartoe had ze „een te diepe eerbied voor de dominee.” Kom er vandaag eens om, nu de pastor gewoon Jan, Piet of Klaas heet, terwijl –nog weer eerder– zelfs predikanten elkaar onderling niet eens bij de voornaam noemden.
Ooit vertelde mij prof. dr. A. van de Beek dat in zijn jeugd de toenmalige hervormde pastor van Lunteren, ds. K. van de Pol, maar met zijn vuist op de kansel hoefde te slaan, dan had hij het al gezegd. Ik herinner mij dat een mij vertrouwde pastor alleen al indruk maakte op een hoorder door in een preek herhaaldelijk met gedragen stem een Grieks woord te noemen. Maar daarmee hoeft een weleerwaarde vandaag de dag niet meer aan te komen. Hij dwingt slechts gezag af met woorden die ertoe doen, ten diepste met hét Woord, dat tot leven komt in het leven van mensen.
Zo is gezag functioneel in plaats van formeel geworden. Gezag moet worden afgedwongen door kwaliteit.
Kwiebus
Maar ja, de samenleving is ook grondig veranderd. Samen met nog slechts twee andere jongens (alleen jongens) ging ik van de algemeen christelijke basisschool in Ridderkerk naar het Calvijnlyceum in Rotterdam. Daar trof je een gezelschap eerbiedwaardige leraren en leraressen. Stel je voor dat we daar mijn onvolprezen leraar Nederlands, de latere Leidse hoogleraar C. C. de Bruin, hooggeleerd inzake de Statenvertaling, met Cebus zouden hebben aangesproken. Het zou geklonken hebben als kwiebus.
Er heeft in een korte tijdspanne een onvoorstelbare emancipatie plaatsgevonden. In groten getale zijn jongeren van beiderlei kunne naar het voortgezet onderwijs gegaan en doorgestroomd naar het hoger onderwijs. Dat heeft ook voor nivellering gezorgd. Mensen op hoge posten worden veel meer gezien door vroegere klasgenoten op eveneens hoge posten. Die hoge posten zijn in waarde afgenomen. Dat is natuurlijk de kern van de informalisering.
Emancipatie bracht ook een devaluatie van omgangsvormen. Formele manieren van mensen die elkaar al vanaf de schoolbanken kennen, komen geforceerd over. Dat geldt ook de dames en de heren in hun onderlinge verhouding. Het recht van de vrouw ligt allang niet meer alleen bij het aanrecht.
WhatsAppen
De emancipatie (in de zin van gelijkschakeling) is ook aangejaagd door de digitale snelweg. De briefschrijvende mens is (bijna) passé. We mailen, sms’en, WhatsAppen er allemaal op los en volstaan met hoi, hai, doei of met termen, die voor een mens van 79 jaar niet meer te behappen zijn.
We moeten niet onderschatten hoe ons mens-zijn wordt gestempeld door de materialen die we gebruiken. De „geruste landman” die genoeglijk voortploegde, was een ander mens dan de agrariër die vandaag een computergestuurde megastal beheert.
Nu ik het toch over de agrariër heb, moet ik denken aan de boer uit mijn jeugd die, als hij zijn personeel aan het eind van de werkweek een schamel loontje uitkeerde, eerst met een briefje van 10 gulden zijn sigaar aanstak om het standsverschil te markeren. Tot hoeveel bitterheid dat leidde, laat zich raden. De emancipatie en de informalisering die daaruit voortvloeit, heeft wat dit betreft tot gezonder verhoudingen geleid.
Dezelfde agrariër moest later gedogen dat de informalisering hem een toontje lager deed zingen. Zo verging het ook de adel.
Individualisering
Informalisering heeft ook alles te maken met individualisering, met de verpulvering van de samenleving als heilloos gevolg. Dat heeft geleid tot de versnippering van het politieke landschap. Het moet niet worden uitgesloten dat de wal het schip gaat keren en er weer gezocht wordt naar levensverbanden met waarden en normen: leefregels die het individu overstijgen. Informalisering heeft niet het laatste woord. Een tijdperk kan weer kantelen. Zoals op een tijd met losgeslagen zeden weer een victoriaans tijdperk kan volgen.
Voor christenen, die hun waarden en normen behalve aan de navolging van Christus ontlenen aan de Tien Geboden, blijft bovendien ook het vijfde gebod –over het (ouderlijk) gezag– van kracht. Maar heersing van ouders over hun kinderen blijft contrabande. Evenmin mag er een verhouding tussen heer en knecht uit worden afgeleid die in het verleden gangbaar was. Die tijd komt niet meer terug.
Informalisering gaat gelijk op met informatisering. Er is een stroom van informatie, die in onderdelen van een seconde via de moderne media wereldwijd wordt uitgestort. In korte tijd worden we allen deelgenoot van de ontwikkelingen in de maatschappij, dichtbij en ver weg.
Dat geeft onbewust een gevoel van afhankelijkheid. We spreken niet voor niets van mediacratie. Wie er aan de knoppen zit bij de media doet er minder toe. De krant, de radio, de tv zegt. En ze zeggen het op een bepaalde wijze: flitsend. Dat zorgt voor nivellering.
Ook de opinion leader heeft aan gezag ingeboet. Hij is evenzeer onderdeel van de informalisering.
Cas Wouters heeft in een boek met de titel ”Informalisering. Manieren en emoties sinds 1880” betoogd dat de informalisering de toekomst heeft, al is er nog steeds sprake van ”superiorisme”: verheffing van de een boven de ander.
Zoals vroeger wordt het nooit meer. Maar dat wil niet zeggen dat informalisering dan automatisch de toekomst heeft. De benaming informalisering dateert uit de jaren zeventig, toen de bevrijdingsbewegingen furore maakten. Het doel daarvan was maatschappelijke omwenteling. Gelijkschakeling, en dus geen machts- of gezagsverhoudingen meer. Alternatieve kledij was er een symbool van.
Het dunkt me dat er nu ook een beweging terug groeit. Het besef dringt door dat veranderingen te radicaal zijn gegaan. Het is geen zeldzaamheid meer dat ”strak in het pak” in organisaties wordt voorgeschreven. En ook socialistische bewindslieden dragen weer een stropdas.
Gij
Wat niet meer terugkeert is de aanspraak ”gij” in het onderlinge spraakgebruik van deftige mensen. Nu bestaat ”gij” alleen nog in enkele dialecten, maar daar heeft het niet dezelfde plaats als ”u”.
In de kerken werd het meer en meer gebruikelijk om in plaats van Gij familiair over de Eeuwige God te spreken. Theologen als K. H. Miskotte toornden erover als Gij werd vervangen door U. De aanspraak van de hoge en heilige God moest onderscheiden blijven van die van een gewoon mens.
Toegegeven, in veel talen kent men het onderscheid van jij en u niet. En zeker, vroegere vromen zeiden soms in hun gebeden Jij of Jouw, als uiting van vertrouwelijke omgang met God. Maar de verplatting van het omgaan met de Godsnaam is in onze tijd echter van een andere orde. Informalisering wordt hier ontheiliging. Hij is een God Die te vrezen is, niet slaafs maar met eerbied. En die houding tegenover de Schepper heeft ongetwijfeld ook haar weerslag op de onderlinge verhouding van Zijn schepselen: respectvol, met eerbied voor alle leven.
„Een christen is de beste burger”, zei A. A. van Ruler. Met als adagium het woord van Paulus uit Filippenzen 4:8: „Verder, broeders (en zusters), al wat waar is, al wat eerbaar is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat welluidend is, als er enige deugd is en als er iets prijzenswaardigs is, bedenkt dat.” Zo kan informalisering nooit doorschieten.
Dr. ir. J. van der Graaf was algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond.
----
Bekijk hier alle artikelen uit het thema Informeel.