Vijf vragen over zelfdoodplan
Het kabinet-Rutte/Asscher zet in zijn nadagen een wissel om. Er komt een nieuwe, ruimere wet die stervenshulp bij levensmoede ouderen mogelijk moet maken. Vijf vragen.
Wat wil het kabinet?
Het kabinet vindt dat levensmoede ouderen die hun leven willen beëindigen, daar hulp bij moeten kunnen krijgen. Zij moeten kunnen aankloppen bij een hulpverlener die hen, na het doorlopen van een onderzoeksprocedure, vervolgens de benodigde, dodelijke middelen ter beschikking stelt. Het ligt, aldus het kabinet, voor de hand om de groep die onder het bereik van de wet moet vallen te beperken „tot mensen die een bepaalde leeftijd hebben bereikt.”
Maar er is in Nederland toch al een euthanasiewet van kracht?
Klopt, maar volgens de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) en het burgerinitiatief Uit Vrije Wil gaat die niet ver genoeg. Deze belangen- en lobbyorganisaties wijzen erop dat er jaarlijks zo’n 13.000 euthanasieverzoeken worden gedaan, waarvan er het afgelopen jaar ruim 5000 zijn ingewilligd; een minderheid dus.
Grootste ergernis van deze groepen is dat euthanasie nu alleen mogelijk is bij uitzichtloos en ondraaglijk lijden dat zijn oorsprong vindt in een medische aandoening. Zij vinden het onterecht dat de euthanasiewet geen ruimte biedt voor het inwilligen van stervensverzoeken van ouderen die om wat voor reden dan ook klaar met leven zijn.
En het kabinet is het daarmee eens?
In grote lijnen wel. De initiatiefnemers van Uit Vrije Wil reikten het kabinet al in 2010 een kant-en-klaar conceptwetsvoorstel aan. Dat verdween min of meer in een la, want volgens een Kamermeerderheid was het voor een wet nog te vroeg. In 2013 kondigde minister Schippers aan een deskundigencommissie in te stellen. Deze adviesgroep, onder leiding van D66-senator Schnabel, stelde afgelopen voorjaar voor geen nadere stappen te zetten. Tevergeefs, blijkt nu, aangezien het kabinet het wetsvoorstel van Uit Vrije Wil alsnog in grote lijnen overneemt en het advies van de commissie grotendeels negeert. Het uitblijven van een wet maakt autonomie volgens het kabinet tot „een leeg begrip.”
Hoe nu verder?
Duidelijk is dat een meerderheid van de Tweede Kamer een nieuwe, ruimere euthanasiewet wel ziet zitten. Het kabinet kan dus vooruit, al voorziet het daarbij wel de nodige hobbels. In de woensdag verschenen kabinetsbrief staat bijvoorbeeld dat er eerst „verpleegkundigen, psychologen of artsen” moeten worden bijgeschoold tot stervenshulpverlener. Een dergelijke opleiding bestaat nu nog niet en moet dus eerst worden opgetuigd.
Wat de komst van nieuwe stervenshulpverleners zal betekenen voor de betrokkenheid van huisartsen bij deze nieuwe categorie euthanasieverzoeken, is nog onduidelijk. Over wie het recept voor de benodigde, dodelijke middelen moet uitschrijven, laat het kabinet zich nog niet uit. De nieuwe stervenshulpverlener kan daarvoor „een speciale bevoegdheid” krijgen. Een andere mogelijkheid is dat „een aantal artsen” zich bereid verklaart hier zorg voor te dragen, aldus de woensdag verstuurde brief.
Niet uit te sluiten valt dat er op lange termijn een aantal regionale stervenshulpklinieken komen, net zoals er her en der verspreid door het land ook aparte abortusklinieken zijn.
De toetsingsprocedures die nu al van kracht zijn voor en na euthanasie kunnen volgens het kabinet in grote lijnen ook voor de nieuwe euthanasiewet worden gevolgd. Vooraf moet de arts dus de weloverwogenheid van verzoeken toetsen en kijken naar alternatieven. Een toetsingscommissie moet achteraf kijken of de euthanasie zorgvuldig is uitgevoerd.
Krijgt het kabinet de nieuwe wet nog voor de verkiezingen van 15 maart door de Tweede Kamer?
Dat is praktisch onmogelijk. Aannemelijker is dat de beslissende knopen tijdens de kabinetsformatie zullen worden doorgehakt.