Het christelijk geloof is redelijk te verantwoorden. Mensen hebben een ingeschapen Godsbesef dat door de Heilige Geest geactiveerd wordt. „Geloof is kennis, maar wel kennis van een speciale soort.”
De Amerikaanse christen-filosoof Alvin Plantinga (83) betoogt dat in zijn boek ”Kennis en geloof” (uitgeverij Brevier, Kampen), dat vrijdag het onderwerp is van een studiedag. Het boek is een „gebruiksvriendelijke” versie van ”Warranted Christian Belief” (”Gewaarborgd christelijk geloof”) uit 2000, dat voor velen filosofisch toch te hoog gegrepen was.
Plantinga baseert zich op wat Calvijn de ingeschapen Godskennis (”sensus divinitatis”) noemt en Thomas van Aquino omschrijft als de „natuurlijke maar verwarde kennis van God”. Als het christelijk geloof waar is, bestaat er „heel waarschijnlijk” zoiets als de inwendige werking van de Geest. De Heilige Geest overtuigt van het feit dat de God de hoofdauteur van de Bijbel is en dat de inhoud gericht is op „het gehele grootste reddingsplan” dat God heeft opgesteld, aldus Plantinga.
Geloof staat niet tegenover kennis. Calvijn spreekt van een „vaste en stellige kennis” van Gods goedgunstigheid jegens de mens, gegrond in de genadige belofte in Christus en door de Heilige Geest aan ons verstand geopenbaard en in ons hart verzegeld. „Krachtens de inwendige werking of het getuigenis van de Heilige Geest gaan we de juistheid van de centrale christelijke uitspraken zien”, aldus Plantinga.
Het christelijk geloof heeft voldoende waarborg voor kennis, zelfs al weet de gelovige geen goede historische argumenten aan te voeren voor de betrouwbaarheid van de Bijbelschrijvers of van wat zij zeggen, zo betoogt Plantinga. „De Bijbel bewijst zijn eigen echtheid, in de zin dat een geloof in de grote dingen van het evangelie voor zijn rechtvaardiging, rationaliteit en waarborg geen historisch bewijs en argumentatie nodig heeft voor een gegeven leer, of voor de waarheid of betrouwbaarheid of het goddelijke karakter van de Bijbel (of het Bijbelgedeelte in kwestie).”
Plantinga bespreekt enkele zogeheten „ondermijners” van het christelijk geloof, zoals de historische Bijbelkritiek, het bestaan van het kwaad en de pluraliteit van religies. Hij zet uiteen dat de historische Bijbelkritiek een Verlichtingsproject is dat zich uitsluitend op de rede verlaat, met verwerping van het gezag van de traditie. Gelovigen kunnen echter „rustig” van de resultaten kennis nemen en hoeven zich niet intellectueel verplicht te voelen om hun overtuigingen bij te stellen.
Plantinga plaatst kanttekeningen bij het feit dat God zo volmaakt zou zijn dat er in Hem geen „verlangend element” is. „Op dit bepaalde punt denk ik dat we de traditie moeten loslaten. Het is een van die zaken waarover zij de Griekse filosofie te veel en de Bijbel te weinig heeft geraadpleegd. Ik geloof dat God lijden kan en lijdt; zijn vermogen om te lijden gaat het onze te boven, in dezelfde mate als zijn kennis onze kennis te boven gaat.”
Liefde is niet exclusief ”agapè” (goedgunstigheid), maar ook ”eros” (verlangen). „De kerk is de bruíd van Christus, niet zijn zusje.” Bijbelse beelden tonen geen onbewogen God. „Ze wekken de gedachte dat er in Gods liefde voor zijn volk een element van verlangen zit. Hij verlangt het juiste soort reactie van ons en eenwording met ons, zoals wij verlangen naar eenwording met hem.”