Kinderzending telt dubbel
Niets is mooier dan kinderzending. Niets is vruchtbaarder dan werken onder kinderen en jongeren. Meer zendingsorganisaties zouden die aanpak moeten toepassen, vindt directeur Kees Moerman van het jubilerende Kimon. Een terugblik op 25 jaar zaaien.
De Kampense leraar Adriaan Laseur ziet begin jaren negentig van de vorige eeuw grote nood onder kinderen in de derde wereld. Hij wil hun niet alleen hulp geven, maar bovenal de Bijbel brengen. Daarom richt hij op 7 juni 1991 de stichting Kinderhulp Mondiaal op. Moerman: „Laseur en ik waren docent aan dezelfde school. Omdat ik als docent Engels die taal goed beheerste, vroeg hij mij in 1995 om zitting te nemen in het bestuur.” Sindsdien zijn Moerman en zijn gezin verweven met Kimon.
De eerste jaren was de stichting vooral actief in Bangladesh. „We steunen daar een kindertehuis.”
Kort na de oprichting kwam Brazilië als tweede land in beeld. „Janneke Hulst benaderde de stichting. Zij was op reis geweest naar Rio de Janeiro. Het lot van de straatkinderen daar trof haar en zij wilde wat voor hen doen. Janneke vroeg of wij haar wellicht konden uitzenden. Daarmee werd Kimon een zendende organisatie.”
Tal van vrijwilligers zetten hun schouders onder het werk van de nieuwe stichting, maar groei van het werk noopte tot professionalisering. „In 2007 ben ik in deeltijd benoemd. In 2009 volgde de voltijdsbenoeming. Het accent van ons werk is door de jaren heen wel verschoven. Zelf spreek ik daarom niet meer van Kinderhulp Mondiaal, daarin ligt te veel nadruk op de hulpverlening. Onze prioriteit is het evangelisatiewerk onder kinderen.”
Waarin onderscheidt Kimon zich van andere hulpverlenings- en zendingsorganisaties?
„Kimon richt zich op kinderen en evangeliseert. We zenden daarvoor mensen uit. Vind maar eens een organisatie die dat doet.
Wij zijn een organisatie die gesteund wordt door heel de gereformeerde gezindte. Ook vrijwel alle veldwerkers komen uit de gereformeerde gezindte. Tegelijk zijn we breed. Er is ruimte voor diverse standpunten.
Verschillende van onze veldwerkers hadden een roeping voor het zendingswerk, maar vonden geen geopende deur bij andere zendingsorganisaties. Wij staan daar opener in. Als God roept, wie ben ik dan om daar over te oordelen? Natuurlijk, ook bij ons zijn er gesprekken, moeten kandidaten een sollicitatieprocedure doorlopen, krijgen zij een psychologisch onderzoek en trek ik referenties na. Maar roeping moet blijken. Als een veldwerker met vrucht zijn of haar arbeid verricht, dan is dat voor mij een bevestiging.”
Waarom richt u zich op kinderen?
„Er is geen mooier werk dan kinderzending. Kinderharten vormen een vruchtbare bodem. Daarom zou elke zendingsorganisatie ermee bezig moeten zijn. Veel zendingsorganisaties richten zich in de eerste plaats op gemeentestichting, maar in de praktijk geeft kinderwerk de grootste ingang. Jezus zegt: „Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.” Voor zodanigen, dus ook voor volwassenen die als een kind worden.
Ik vertel op Kimonavonden vaak het verhaal van de Amerikaanse evangelische voorganger Dwight Moody. Hij was een avond wezen evangeliseren. Toen hij terugkwam vroegen mensen aan hem: Hoeveel mensen heb je tot Jezus gebracht? Hij antwoordde: tweeënhalf. Die mensen zeiden toen: „O, twee volwassenen en een kind.” Moody zei: „Nee, andersom, twee kinderen en een volwassene. Die kinderen hebben hun leven nog voor zich. Een volwassene heeft een groot deel van zijn leven al verspild.”
De Engelse predikant Spurgeon zegt ook van die mooie dingen over kinderen. Hij stelt ergens: „Het Koninkrijk der hemelen is veel meer een Koninkrijk van kinderen dan van volwassenen.”
Ervaart Kimon zegen op haar werk?
„Ik ben niet zo Amerikaans om te zeggen dat we zo en zo veel kinderen tot Jezus hebben gebracht. Voor ons jaarverslag heb ik pas op een rij gezet hoeveel kinderen we bereiken. Dat zijn er zeker 15.000, direct en indirect. Met indirect bedoel ik bijvoorbeeld dat onze veldwerker in Guinee-Bissau, Marianne van Helden, onder de mangoboom tien tot twintig kinderen in een Bijbelclub samenbrengt, maar nu ook lokale mensen traint om hetzelfde te doen.
En waar het Woord wordt gezaaid, gebeuren er dingen. Onze veldwerkers kunnen getuigen van veranderde kinderlevens. Kinderen die hun leven aan de Heere Jezus geven.”
Is het moeilijk om veldwerkers te vinden?
„Het opmerkelijke is dat steeds mensen zelf naar ons toekomen en zeggen: We willen graag door jullie worden uitgezonden. Als ik dan uitleg wat er van hen wordt verwacht –dat ze zelf een thuisfrontcommissie of hometeam moeten vormen die voor hun inkomsten zorgt– zijn er veel die zeggen: „Als God ons zendt, komt het goed.” En wonderlijk genoeg is dat ook het geval. Sommige veldwerkers hebben binnen een paar maanden het benodigde bedrag binnen. Kimon geeft beginnende medewerkers een jaar om de middelen voor de uitzending bij elkaar te krijgen en zich voor te bereiden. We verlangen van hen dat ze toezeggingen hebben –zwart-op-wit– om voor minimaal vier jaar uitgezonden te kunnen worden. Bij een ongetrouwde veldwerker hebben we het dan over ruwweg vier keer 25.000 euro. Dat is een flink bedrag. Maar de meesten slagen daar echt in.”
Hoe houdt u de betrokkenheid van de thuisfrontcommissie op peil?
„Zeker als het geld in het begin snel is binnengekomen, is het opletten als de veldwerker eenmaal is uitgezonden. Dan kan het gevoel ontstaan van: zo, nu is hij of zij weg en kunnen we even op de lauweren rusten. Maar dat is niet het geval. Er moet steeds aan betrokkenheid van de achterban worden gewerkt. Veldwerkers moeten daarom steeds duidelijk maken waar zij mee bezig zijn, door middel van digitale nieuwsbrieven. Facebook en blogs zijn ook mooie middelen om dat te laten zien.”
Kimon zit over heel de wereld, in landen als Kenia, Mozambique, Roemenië en Zuid-Afrika. Hoe komt u tot een selectie?
„Kimon heeft alleen als regel dat we niet in West-Europa en Noord-Amerika gaan werken. Daar doen de kerken al veel. Verder komen de projecten op onze weg. Een veldwerker zag de nood in Peru. Daar is het rooms-katholieke geloof erg verweven met het Incageloof. Toen kwam de vraag of Kimon kon helpen. Dat doen we.”
Kimon is ook actief in Congo, een gevaarlijk land.
„Dat is ons riskantste veld. Het is daar opletten. Er zijn momenten geweest dat we zeiden: Ons werk loopt hier ten einde. Maar God doet boven bidden en denken. Nu zit familie Van Rijssel er. Zij hebben tijdens een preek bevestiging gekregen dat ze daarheen moesten: „Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken.”
Congo is ook erg corrupt. Het is vermoeiend als je na een poos merkt dat zelfs de mensen direct om je heen op geld uit zijn. Maar ook als de Van Rijssels te zijner tijd aangeven dat ze zullen terugkeren –ze zijn niet meer de jongsten, en het werk vergt veel– dan zullen we toch nieuwe mensen voor Congo zoeken. We mogen ons niet laten verdrijven. Ook de kinderen daar hebben Gods Woord nodig. Juist zij!”
U bent ook actief in landen met veel moslims. Ervaart u een toenemende spanning tussen de islam en het christendom?
„In de steden in Afrika zie je dat zeker. Maar ook op het platteland dringt het zich aan je op. Ik zag ooit bij een stamdorpje in Guinee-Bissau een mooie waterpomp. „Geschonken door het volk van Koeweit”, stond er met grote letters bij. Als tegenprestatie was het hele dorp moslim geworden.
Toch gebeuren ook hier verrassende dingen. Marianne van Helden kwam eens na een bezoek aan een dorp de imam van een moslimdorp tegen. Die vroeg haar ook naar zijn dorp te komen. Dat zijn openingen. We zien wel dat er onder aanhangers van animisme, voorouderverering, meer ingangen zijn te vinden dan onder moslims. Die mensen leven in een geestelijk vacuüm, altijd bang voor de boze geesten.
Recent was ik in Indonesië. Daar rukt de islam steeds verder op in gebieden die voorheen nog overwegend christelijk waren.”
Hoe ziet u de toekomst van Kimon?
„Het zou mooi zijn als we konden doorgroeien van twintig veldwerkers naar veertig. Maar op dit moment zie ik vooral uit naar interne groei van de organisatie. We moeten alle zeilen bijzetten om onze projecten en veldwerkers te begeleiden. Ik bezoek nu zo’n vier projecten per jaar, maar eigenlijk zou elke veldwerker eens per jaar een bezoek moeten krijgen.
Vrijwilligers nemen gelukkig veel werk uit handen. Toch moet er wat veranderen. Bij veel zendingsorganisaties zie je één kantoormedewerker op vier of vijf veldwerkers, bij ons is dat één op de tien tot twaalf.
Tegelijk ben ik dankbaar. Een dwergje onder de reuzen is uitgegroeid tot een volwaardige stichting. En waar kerken soms mogelijkheden lieten liggen, hebben wij die opgepakt. We zijn soms nieuwe wegen ingeslagen. De Geest bouwt Zijn gemeente ook via Kimon.”
Kees Moerman
Kees Moerman (1955) groeide op in het Zeeuwse dorp Rilland-Bath. Hij studeerde aan de pedagogische academie De Driestar in Gouda. Hij was jarenlang docent Engels in het reformatorisch onderwijs. Van 2000 tot 2009 was hij docent inburgering aan het regionaal opleidingencentrum (roc) Flevoland. In 2007 verliet hij het bestuur van Kinderhulp Mondiaal (Kimon) vanwege zijn benoeming als directeur (deeltijd). In 2009 benoemde Kimon hem voltijds op die post. Aanvankelijk werkte hij vanuit huis. April 2011 kreeg Kimon een kantoor in Putten. Vorige maand verhuisde het kantoor naar Apeldoorn.
Moerman woont in Lelystad, is gehuwd en vader van vijf kinderen. Hij is lid van de hervormde gemeente in de Protestantse Kerk in Nederland in die plaats.