Grootouders vernoemen spreekt niet langer vanzelf
Onze namen zeggen veel over onze afkomst, idealen en levensovertuiging. Niet voor niets gaven middeleeuwse ouders hun kind de naam van een heilige. Niet voor niets was het eeuwenlang de gewoonte om kinderen te vernoemen naar grootouders. En niet voor niets hebben de meeste hedendaagse Nederlanders met die traditie gebroken.
Eerst had je de Germaanse namen: Hendrik, Adelheid, Walburg, Gerhard, Otto. Toen kwamen de heiligennamen –Johannes, Maria, Catharina, Antonius– en dat had natuurlijk alles te maken met een nieuwe mode, maar toch ook met de gedachte dat een kind dan speciaal onder de bescherming van die ene heilige stond. Het zegt veel dat het gebruik vooral vanaf de twaalfde eeuw in zwang kwam, een periode waarin ook de heiligenverering sterk toenam.
Nog later probeerden Calvijn en (in zijn voetspoor) diverse gereformeerde predikanten alle niet-Bijbelse heiligennamen uit te bannen en de oudtestamentische namen weer in ere te herstellen: Sara, Jeremias, Abigaïl, Isaac. Maar in de Nederlanden is dat idee nooit zo geweldig aangeslagen. Dat had natuurlijk alles te maken met de praktijk van vernoemen binnen families. Als je vader Martinus heette, of je moeder Catharina (allebei heiligennamen), dan moest je wel van goeden huize komen –en héél overtuigd zijn van het protestantse voornamenideaal– om met die traditie te breken en je kind gewoon een andere naam te geven.
In de eeuwen die volgden, bleef de vernoemingstraditie bestaan. De roepnamen mochten variëren, de oude doopnamen werden van generatie op generatie doorgegeven, in een keten van geslachten die soms tot in de verre mist van de middeleeuwen terugreikte: kleindochter Neeltje, dochter Maria, moeder Neeltje, grootmoeder Maria, overgrootmoeder Neeltje, enzovoort.
Maar sinds ongeveer een halve eeuw heeft die traditie voor een groot deel van de Nederlandse bevolking afgedaan – samen met alle andere tradities die vanaf de roerige jaren zestig overboord gingen. Steeds meer ouders gaven hun kinderen gewoon een populaire, betekenisvolle of mooi klinkende naam, zonder verder over de geschiedenis van hun voorgeslacht na te denken. De stadsmensen liepen daarin voorop. Het platteland hield langer vast aan de oude gewoonte, maar ook daar is er tegenwoordig steeds minder sprake van vernoemingen.
Volgens de deskundigen van het Meertens Instituut –die een prachtige website over de geschiedenis van de Nederlandse voornamen hebben gevuld – geldt tegenwoordig voor de meeste Nederlanders dat de eerste officiële naam dezelfde is als de roepnaam. De traditionele namen kom je nog wel tegen, maar dan vaak als tweede of derde naam.
Sociale klasse
Dat betekent dat een voornaam tegenwoordig vaak andere informatie geeft over de drager dan in vroegere eeuwen het geval was. Vroeger kon je de familiebetrekkingen eraan afzien, en soms zelfs de regionale herkomst. Sjoukje, Wietze en Douwe kwamen uit Friesland, Berend, Evert en Gesina uit het oosten van het land. Verder had je Guurtje en Dieuwertje uit Noord-Holland, Fons en Dimphna uit Brabant, Bram en Levina uit Zeeland, Nele, Gilbert en Cyriel uit Vlaanderen.
Maar tegenwoordig zijn er heel andere groepen en scheidslijnen. Allereerst is een voornaam nú vooral een etiketje van iemands sociale klasse. Daar is de laatste jaren allerlei onderzoek naar gedaan, waaruit bleek dat ouders met een laag inkomen een voorkeur hebben voor Amerikaanse, Engelse en Spaanse namen (Wesley, Danny, Kimberley, Jaylee, Ramona). Zij houden ook van interessante spellingen, met een extra ”h” of ”y” waar dat zo uitkomt.
Charlotte en Floris
Ouders met een gemiddeld inkomen zijn qua naamkeuze het meest doorsnee: hun kinderen dragen vaak de namen die in de top vijftig van dat moment voorkomen (Ruben, Lisa, Sara, Sem). En ouders met een hoog inkomen, vooral in de grote steden en het Gooi, kiezen voor wat langere, vaak klassiek-Nederlands of Frans aandoende namen (Juliëtte, Isabelle, Lodewijk, Constantijn).
Het schijnt zelfs zo te zijn dat Charlotte en Floris op school een streepje voor hebben, net als later bij het solliciteren, of bij het daten via internet. Terwijl Wesley en Melissa alléén al op grond van hun voornaam onbewust het stempeltje ”lagere klasse” krijgen en daardoor een beetje lager ingeschat worden. Dat kan, bijvoorbeeld, nét het verschil maken tussen wel of niet uitgenodigd worden voor een sollicitatiegesprek, wel of niet benaderd worden voor een afspraakje.
Veel traditionele namen zijn tamelijk tijdloos. Maar de namen die per generatie wisselen, verouderen ook snel. Volgens de website vernoeming.nl gaat dat zo: „Een groep ouders omarmt een naam en die sijpelt vervolgens langs de sociale ladder naar beneden. Kijk maar naar de huidige top 10: Emma en Sophie waren twintig jaar geleden chic, zijn nu mainstream en over tien jaar misschien wel ordi.”
Religieuze overtuiging
Maar je kunt ook op een heel andere manier kijken naar de naamgeving, niet gekoppeld aan sociale klasse, maar bijvoorbeeld aan religieuze overtuiging. Vanouds kon je aan iemands officiële voornamen zien of hij al dan niet uit een rooms-katholiek nest afkomstig was: hij of zij had dan vaak wel een stuk of drie, vier voornamen, allemaal in Latijnse uitvoering, en eindigend met Maria. Bijvoorbeeld: Henricus Josephus Gerardus Maria.
Maar in de praktijk heette zo iemand gewoon Henk, net als zijn protestantse naamgenoot (die als doopnaam slechts eenvoudig ”Hendrik” of ”Hendrik Gerrit” toebedeeld had gekregen). Er wáren wel namen die vooral bij rooms-katholieken voorkwamen (Servaes, Aloys, Noël), maar dat waren er niet veel. Door de eeuwenlange praktijk van vernoemen waren de protestantse en rooms-katholieke voornaamvarianten uiteindelijk allemaal terug te voeren op dezelfde wortels: klassieke namen als Johannes (Jan), Petrus (Peter of Pieter), Cornelis, Maria, Anna en Elisabeth.
Dat zijn trouwens nog steeds de namen die de belangrijkste inspiratiebron vormen voor onze huidige naamgeving. Ook wie zijn kind Lisa, Marit, Niels of Daan noemt, grijpt –soms via de omweg van Amerika of Scandinavië– terug op de oude namenschat (in dit geval: Elisabeth, Maria, Cornelis en Daniël). Zij het dat niet iedereen zich daarvan bewust is.
Wereldwijde namenvoorraad
Maar niet alle namen in onze Nederlandse samenleving zijn christelijk of Bijbels van karakter. Naast de oude, inheemse groep Germaanse namen (Hendrik, Gertrud, Hildegond, Gijsbert) is er ook een nieuwe groep van vooral Scandinavische namen met vóór-christelijke wortels bij gekomen (Sven, Finn, Liam, Mila). En verder zijn er namen die bij bepaalde religieuze en etnische minderheden horen, maar niet snel door andere groepen worden overgenomen. Denk aan de typisch Joodse namen Chaim, Hartog en Rivka, of de typisch islamitische namen Mohammed, Yusuf en Azra.
Namen zijn voor de meeste mensen dus nog altijd niet zomaar lettercombinaties. Er is een wereldwijde namenvoorraad waaruit je een keus maakt, daar komt het op neer. En die keus wordt bepaald door wat je in je omgeving hoort, door de plaats waar je woont, de groep waar je het liefst bij wilt horen, je familie, je religieuze overtuiging en je al dan niet aanwezige gevoel voor traditie. Voornamen zeggen dus heel erg veel over identiteit.
www.meertens.knaw.nl/voornamen
Verboden voor protestanten
Na de Reformatie deden Calvijn en de andere predikanten van Genève verwoede pogingen om ook de voornamen van het volk te reformeren. Namen zeiden, wat hen betreft, veel over de idealen waarnaar een kind zich moest leren richten. Het kon dus niet zo zijn dat je je kind vernoemde naar een goddeloze figuur uit de Bijbel, naar een familielid dat er de kantjes van afliep, of naar een rooms-katholieke heilige.
Om met die heiligenverering af te rekenen, voerden de Geneefse predikanten hevig strijd tegen namen als Claude (in Genève een populaire heilige), Martin en Aimé. Dat leidde tot grote spanningen in de stad, bijvoorbeeld toen een vader zijn zoon Claude wilde noemen, en de predikant het kind ineens, ongevraagd, Abraham doopte – want dat was het alternatief: een oudtestamentische naam.
In de Nederlanden is dat beleid nooit zo aangeslagen. Alleen waar de Engelse puriteinse invloed sterk was (zoals in Zeeland, en in bepaalde predikantenfamilies) kwamen de oudtestamentische namen in zwang. Pas in de loop van de twintigste eeuw gingen reformatorische christenen massaal over op inmiddels populaire namen als Sara, Jesse, Ruben en Hanna – Calvijn zou er tevreden mee zijn.
Overigens was Calvijn niet alleen tegen heiligennamen, maar ook tegen namen als Émanuel en Jésus, namen van kerkelijke feestdagen als Noël, namen van typisch roomse oorsprong (zoals de drie koningen Caspar, Melchior en Balthasar) en namen van ambten als Ange (Engel) of Baptist. Zelfs Chrétien (Christiaan) mocht eigenlijk niet, omdat dat sloeg op het ambt aller gelovigen.
In de Nederlanden sloten de gereformeerde predikanten daarbij aan, maar ze legden soms ook iets andere accenten. De synodes van Dordrecht (1578) en Middelburg (1581) bepaalden allereerst dat kinderen niet gedoopt mochten worden met „namen die God of Christus eigen zijn”, zoals Emanuel en Salvator. Daar sloten de 17e-eeuwse opvoedingsboeken van Petrus Wittewrongel en Jacobus Koelman bij aan: „Vermijd de namen van God, Christus, Engelen, of gebrandmerkt goddelooze te geven”, schrijft Koelman, en daar noemt hij de voorbeelden bij van Emanuel, Beatrix (zaligmaakster), Engel of Engeltje, Izebel en Absalom.
Tegen heiligennamen hadden Koelman en Wittewrongel, anders dan Calvijn, geen bezwaar. Als de bewuste heiligen maar het goede voorbeeld gegeven hadden in hun leven. Maar ze waren fel tegen namen als Haasje, Aaltje, Vogeltje, Zwaantje en Duifje – zonder te beseffen dat een deel van die namen helemaal niet als „beestennaam” begonnen is, maar als afkorting van bijvoorbeeld Hadewich, Adelheid en Fokel.
Een kleine halve eeuw geleden sprak ds. F. Mallan zich nog uit tegen de derde naam van de op 25 december 1969 geboren prins Bernhard Lucas Emmanuel, zoon van prinses Margriet en mr. Pieter van Vollenhoven. Maar de meeste reformatorische christenen van vandaag hebben het gevoel voor protestantse en niet-protestantse namen inmiddels verloren, getuige het veelvuldig voorkomen van de voornamen Manuel, Manuela en Noëlle in de RD-familieberichten van 2015. Tegenwoordig zijn er andere ‘verboden’ of ‘ongewenste’ namen. Adolf bijvoorbeeld, of Isis.
Doopnamen en roepnamen
Een doopnaam die afwijkt van de roepnaam van een kind – dat is vanouds een rooms-katholiek verschijnsel, want gereformeerde predikanten waren er aanvankelijk juist voor dat doopnaam en roepnaam van een kind hetzelfde waren. Geen verschil in taal tussen zondag en door de week.
Calvijn was daar heel expliciet in: hij was fel tegen „gecorrumpeerde namen” zoals Tyvan in plaats van Etienne, en Monet in plaats van Simon – dat waren blijkbaar de modieuze Franse roepnamen van die tijd. Het lijkt er dus op dat hij zelfs het hele verschijnsel ”roepnaam” radicaal afgekeurd zou hebben.
Maar in rooms-katholieke kringen lag dat anders. De pastoor doopte in vroeger eeuwen in het Latijn, en dus week de doopnaam vanouds af van de dagelijkse variant. Trijn werd in het doopboek Catharina en Krijn werd Quirinus. Zodoende wist iedereen dat een kind dat op z’n Nederlands Maarten heette, nooit Marinus of Matthias als doopnaam kon krijgen, want bij Maarten hoorde Martinus. En een Margriet had nooit Maria als doopnaam, maar altijd Margaretha.
Dat besef lijkt helemaal verdwenen. Het begon ermee dat de volgorde werd omgekeerd: niet de bijpassende doopnaam werd bij de roepnaam gezocht, maar van de doopnaam werden steeds nieuwe roepnamen afgeleid. Per generatie veranderde dat. Als een meisje Maria gedoopt werd, lag het voor de hand dat ze rond 1900 Marie heette, rond 1940 Riet, rond 1980 Marieke of Rianne, en vandaag Marit of Mariëlle. En als een jongetje Cornelis werd gedoopt, heette hij rond 1900 Kees of Knelis, rond 1940 Cor, rond 1980 Corné en vandaag Niels.
Bij al die namen zie je overigens qua klank nog een duidelijk verband met de oorspronkelijke doopnaam. Maar sinds een paar decennia komt het óók steeds vaker voor dat ouders een roepnaam kiezen die geen enkele relatie meer heeft met de doopnamen. Dan zie je dus combinaties als ”Johanna Maria Geertruida, we noemen haar Sara”.
Wat dat wonderbaarlijke verschil tussen doopnamen en roepnamen betreft wijken veel reformatorische gezinnen (en sommige plattelandsgezinnen) inmiddels af van de rest van Nederland, waar doopnamen geen grote rol meer spelen en waar de eerste officiële voornaam bijna altijd gelijk is aan de roepnaam. Je vraagt je af wat Calvijn ervan zou zeggen.
17e eeuw (Graft)
Vrouwen
1. Trijn
2. Marij
3. Neel
4. Guurt
5. Griet
6. Anna
7. Jantje
8. Maertje
9. Aecht
10. Dieuwer
11. Lijsbeth
12. Aeltje
Mannen
1. Jan
2. Cornelis
3. Claes
4. Pieter
5. Jacob
6. Dirck
7. Gerrit
8. Simon
9. Adriaen
10. Maerten
11. Tuenis
12. Willem
Bron: A. Th. van Deursen, ”Een dorp in de polder”.
1947 (Nederland)
Vrouwen
1. Maria
2. Johanna
3. Anna
4. Cornelia
5. Adriana
6. Wilhelmina
7. Catharina
8. Hendrika
9. Elisabeth
10. Grietje
11. Aaltje
12. Jantje
Mannen
1. Jan
2. Johannes
3. Hendrik
4. Cornelis
5. Willem
6. Pieter
7. Gerrit
8. Jacob
9. Jacobus
10. Petrus
11. Adrianus
12. Dirk
Bron: Meertens Instituut]
2015 (Nederland)
Vrouwen
1. Sophie
2. Emma
3. Julia
4. Mila
5. Tess
6. Isa
7. Zoë
8. Anna
9. Eva
10. Sara
11. Fenna
12. Evi
Mannen
1. Liam
2. Sem
3. Lucas
4. Luuk
5. Noah
6. Milan
7. Daan
8. Levi
9. Finn
10. Jesse
11. Max
12. Thomas
Bron: Sociale Verzekeringsbank
2015 (RD-achterban)
Vrouwen
1. Hanna(h)
2. Julia
3. Anna
4. Emma
5. Sara(h)
6. Anne
7. Myrt(h)e/ Mirthe
8. Naomi
9. Lisanne
10. Rhodé
11. T(h)irza
12. Noa
Mannen
1. Ruben
2. Jesse
3. Rick
4. Mark/ Marc
5. Niels
6. Jonathan
7. Julian
8. Daniël
9. Lucas
10. Jan
11. Thomas
12. William
Bron: familieberichten RD, jaargang 2015