Het verenigingsleven in de provincie Limburg bloeit als nooit tevoren. „De gemeenschapszin om samen iets te doen is hier gewoon groter.”
Gert Tempelman (72) woont op een maandagavond in maart in Sittard een lezing bij over Maximiliaan graaf de Marchant et d’Ansembourg, de NSB-gouverneur van Limburg in de oorlogsjaren. Tempelman en zijn echtgenote hebben samen met nog zo’n zestig andere leden gereageerd op de uitnodiging van Chris Dols (30), voorzitter van de Kring Westelijke Mijnstreek van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG) om de lezing van publicist en ”adeldeskundige” Lou Heynen over de oorlogsgouverneur bij te wonen.
Tempelman is hier vanavond omdat hij „Limburger is en zich ook Limburger voelt. En na jaren in het buitenland heb ik wel wat in te halen.” Tot zijn pensionering vertegenwoordigde hij tientallen jaren het Koninkrijk der Nederlanden als ambassadeur in het buitenland. Na zijn werk streek hij met zijn vrouw neer in de provincie waar hij is geboren.
Limburg voelt na al die jaren goed voor de gewezen diplomaat. Hij is lid van het LGOG, maar ook van het plaatselijke Oranjecomité, de Probusclub –„zeg maar rotary voor gepensioneerden”– „en zo kan ik nog wel even doorgaan.”
Bourgondische inslag
Armand Cremers (69) en Henk Boersma (58), respectievelijk de voorzitter en de directeur van het LGOG, vinden een goede opkomst voor een dergelijke avond de normaalste zaak van de wereld. „Wij beleggen diverse bijeenkomsten per maand en ze worden stuk voor stuk goed bezocht”, zegt Cremers in de bestuurskamer van het LGOG in het centrum van de Limburgse hoofdstad. „Het verenigingsleven in Limburg floreert. Dat kun je zien bij de jaarlijkse lintjesregen. Relatief gezien krijgt Limburg de meeste onderscheidingen. Een van de verklaringen daarvoor is het verenigingsleven. Voor vrijwilligerswerk krijgen burgers een lintje, en dat doen ze in het verenigingsleven.”
Boersma noemt als verklaring voor het bloeiende verenigingsleven „de bourgondische inslag, de gezelligheid. Als een vereniging een activiteit belegt is er altijd, wat ik noem, een nazit. Dan drinken we met elkaar nog iets. Het katholieke geloof is toch wat frivool. Het rijke roomse leven vertaalt zich ook in het drinken van een glas bier.”
De belangstelling voor de Rooms-Katholieke Kerk mag dan zijn afgenomen in Limburg, het LGOG en andere verenigingen liggen goed bij de bevolking. Cremers: „We hebben 3000 leden en blijven op peil.”
De vereniging is bijzonder actief. Boersma: „Het LGOG organiseert onder andere ieder jaar 120 lezingen zoals die in Sittard, belegt twee congressen, organiseert excursies en studiereizen en geeft boeken en tijdschriften uit.”
Een vaste uitgave is het jaarboek. Opnieuw Boersma: „De eerste jaarboeken –we zijn opgericht in 1863– verschenen volledig in het Frans. Nu is het vooral Nederlands met af en toe een artikel in het Duits of Frans. Wij vertalen dat niet. Je mag best een beetje moeite doen om het te kunnen lezen.”
Cremers: „Het zal duidelijk zijn dat vooral personen met een brede historische interesse zich bij ons aansluiten. Mensen die vooral geïnteresseerd zijn in lokale geschiedenis melden zich aan bij heemkundeverenigingen.”
Boersma: „Van die historische verenigingen zijn er meer dan 150. Iedere gemeente in Limburg heeft wel een heemkundevereniging. Ze zijn stuk voor stuk bij ons aangesloten. Het LGOG wil daarvoor graag als koepelorganisatie fungeren.”
Koninklijk
Een sterk punt van het LGOG is voor Boersma dat „we liefhebbers of amateurs en professionals bij elkaar brengen. Diverse lokale liefhebbers zijn echt autoriteiten als het om hun omgeving gaat. De professionals, bijvoorbeeld archeologen of historici, kunnen de informatie van de lokale grootheden bij elkaar brengen tot een synthetisch geheel. Onze professionals kunnen iets leren van onze liefhebbers en omgekeerd. Het aardige van die professionals is dat ze benaderbaar zijn. Ze houden lezingen en dan vragen mensen: „Hoe hebt u dat gedaan?” Zij vragen terug: „Waar bent u mee bezig?” Zo ontstaan er contacten tussen mensen die eigenlijk geen tijd hebben en de lokale amateurs die dan toch een bijdrage kunnen leveren aan het grotere historische verhaal. Dat vind ik wel chic.”
Het LGOG mag zich sinds 27 mei 2013 koninklijk noemen, maar blijft in de volksmond liever zonder dat predicaat bekendstaan. Cremers: „In de aanloop naar 2013, toen we ons 150-jarig bestaan vierden, groeide het idee om het predicaat koninklijk aan te vragen, temeer omdat toen nog koningin Beatrix onze beschermvrouwe was. De aanvraag werd gehonoreerd. Niet door haar, vanwege haar abdicatie op 30 april, maar door haar zoon koning Willem-Alexander. Ondanks dat zij afstand heeft gedaan van de troon is ze toch beschermvrouwe van LGOG gebleven. Maar we staan liever bekend als het LGOG, dus zonder de letter ”k”. Bij het LGOG moet iemand denken aan de geschiedenis van Limburg zonder dat hij of zij weet waar de afkorting voor staat.”
René Vroomen (67) drinkt in Sittard voordat de spreker begint een kop koffie. De oud-docent is sinds 1969 lid van het LGOG. „Van jongs af heb ik belangstelling voor geschiedenis. Mijn oom, die pastoor was, nam me vaak mee naar lezingen. In totaal ben ik lid van 25 verenigingen. Mijn vrouw heeft niet zo veel belangstelling voor geschiedenis. Dus ik moet schipperen tussen mijn vrouw en de vereniging. Hier ontmoet je mensen met dezelfde belangstelling en dat heeft wat.”
Altijd een pastoor als geestelijk adviseur
De Rooms-Katholieke Kerk was in het verleden direct betrokken bij het verenigingsleven in Limburg. Zo had iedere vereniging een kapelaan of pastoor als geestelijk adviseur.
Armand Cremers en Henk Boersma, de voorzitter en de directeur van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG), stellen dat de bemoeienis van de RK-Kerk met het verenigingsleven veel minder is geworden. Cremers: „En dat heeft alles te maken met het verval van de kerk hier in het zuiden.”
Boersma vult aan dat de teloorgang van de kerk snel is gegaan. „Ik was zondag in Scharn, een deelgemeente van Maastricht. Daar zaten bij de dienst van halfelf, toch de hoogmis, maar dertien mensen in de kerk. Twintig jaar geleden moest je vechten om een plekje. Iedereen had toen zijn eigen zitplaats en dat wist je van elkaar.” Cremers valt hem bij: „We zijn missiegebied geworden.”
Omdat er een groot tekort is aan rooms-katholieke geestelijken heeft de kerk zich uit het verenigingsleven teruggetrokken. Boersma: „In het verleden had iedere vereniging een kapelaan als geestelijk adviseur. En de bisschoppelijke goedkeuring was nodig.”
Cremers voegt eraan toe dat de verbondenheid van de Rooms-Katholieke Kerk vandaag de dag nog blijkt uit veel namen. „In Maastricht had je de voetbalvereniging Rapid: Roomse Adel Prijkt In Daden.”
Boersma: „Op onze verenigingsavonden liepen eerder nogal wat mensen met een priesterboord. Nu komen ze er amper meer.”
serie De vereniging
Hoe is het met het verenigingsleven in Nederland gesteld? Bloeit het nog zoals vroeger? Vandaag deel 4: het LGOG.