Bloeddonor kan levens redden
Negen mensen liggen op een makkelijke stoel in een zaal bij bloedbank Sanquin in Amsterdam-West. In een van hun armen hebben ze een naald, waarmee bloed wordt afgenomen.
Sommigen lezen een boek, anderen kijken rustig voor zich uit. In een hoek ligt Suzan Gerrets (27). Ze knijpt af en toe in een rood balletje in haar rechterhand. Daardoor stroomt het bloed iets sneller naar buiten. Een meter die naast haar staat, geeft aan dat ze inmiddels 400 milliliter heeft gegeven.
Gerrets is sinds kort donor, het is de eerste keer dat ze bloed laat afnemen. „Het is een kleine moeite om een ander te helpen”, licht ze haar keuze toe. „Ik werk zelf in een ziekenhuis, veel collega’s doen het ook.”
Dat het een kleine tijdsinvestering is, blijkt even later als ze genoeg bloed (een halve liter) heeft gegeven. Het heeft amper tien minuten geduurd, stelt ze vast. Mannen mogen vijf keer per jaar bloed geven, vrouwen drie keer per jaar. Gerrets is van plan dat consequent te doen als ze wordt opgeroepen.
Niet zo trouw
In de praktijk is niet iedereen zo trouw. Elk jaar stuurt de bloedbank 1,5 miljoen oproepen naar vrijwillige donoren. De helft leidt tot een donatie, de andere helft blijft thuis. Sommigen zijn ziek of mogen niet geven, bijvoorbeeld omdat ze in een malariagebied zijn geweest.
Maar vaak is de reden minder dwingend: 35 procent van de thuisblijvers zegt domweg geen tijd te hebben. Daarnaast is ook ziekte in de periode na de oproep een veelgenoemde reden (29 procent), zo blijkt uit het onderzoek ”Bloed, Zweet en Angst” van sociaal psycholoog Anne Wevers waarop ze dinsdag promoveerde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Een opkomst van 50 procent is niet zo slecht, relativeert Robert Heckert van Sanquin. Sommige landen, zoals Denemarken, hebben een hogere opkomst, maar andere Europese landen scoren lager.
De bloedbank houdt uiteraard rekening met het opkomstpercentage en stuurt twee keer zo veel oproepen als de hoeveelheid benodigd bloed. „Voor de efficiency zou het helpen als meer mensen komen na een oproep”, erkent Heckert. „We proberen de opkomst onder meer te verhogen door sms’jes en e-mailtjes te sturen.”
Uit het onderzoek van Wevers blijkt echter dat die methode niet zo veel effect heeft. Maar een combinatie van maatregelen leidde tot een toename van 11 procent in de opkomst. „Dat is voor ons interessant”, zegt Heckert. „Ik denk dat we daarmee wel iets gaan doen.”
In de zaal van Sanquin zitten deze ochtend vooral trouwe donoren. Sommigen doneren een zak bloed, anderen geven alleen bloedplasma. Plasma wordt toegediend aan bijvoorbeeld patiënten met brandwonden, maar er worden ook medicijnen van gemaakt. Luuk Kleibrink (60) is zo’n plasmadonor. Hij leest onderwijl een boek. In dertig jaar tijd doneerde hij 111 keer bloed en sinds een jaar is hij overgegaan op plasma.
Naast hem staat een apparaat met een centrifuge. Als een bepaalde hoeveelheid bloed is opgevangen, gaat het direct in die centrifuge. Daar wordt het plasma eruit gefilterd. De gelige vloeistof druppelt in een zak. De rest van het kan Kleibrink zeker drie keer zo veel bloed geven per keer als een ‘volbloeddonor’. Bij hen heeft het lichaam tijd nodig om het verloren bloed weer aan te maken, maar bij het geven van een halve liter hebben ze daar normaal gesproken geen last van.
Om de twee weken geeft Kleibrink plasma. Een donatie duurt voor hem dertig tot veertig minuten. „Dit kost alleen wat tijd, verder niks”, verklaart hij. Voor het doneren van plasma maakt hij vaste afspraken met de bloedbank. Maar ook in de dertig jaar dat hij bloed doneerde, bleef hij nooit thuis na een oproep. Behalve een keer toen hij ziek was.
Stelregel
In totaal is ruim 2 procent van de Nederlandse bevolking bloeddonor. Hun belangrijkste motivatie is dat ze daarmee levens redden. „Onze stelregel is dat je met 35 donaties één leven redt”, zegt Heckert. Sanquin haalt genoeg bloed binnen om in de behoefte van ziekenhuizen te voorzien. Toch kan de bloedbank niet op haar lauweren rusten, benadrukt hij. „Elk jaar haakt 10 procent van de donoren af. Sommigen bereiken de leeftijdsgrens van 70 jaar, anderen krijgen problemen met hun gezondheid of hebben geen tijd meer. We moeten daardoor jaarlijks zo’n 40.000 nieuwe donoren werven.”
Tussen de eerste en de vijfde keer bloed geven, is het risico het grootst dat donoren weer afhaken, vertelt onderzoeker Anne Wevers. Sommigen blijken bij nader inzien toch angst te hebben of krijgen klachten, terwijl anderen er achter komen dat ze moeilijk tijd kunnen vrijmaken.
Suzan van der Kamp is niet van plan zich bij die afhakers te voegen. Ze komt vanmorgen voor de derde keer bloed geven. „Het is maar een kleine moeite, ik woon op vijf minuten fietsen’, zegt ze. De eerste keer dat ze een oproep kreeg, mocht ze geen bloed geven vanwege een te laag ijzergehalte. De drie keren daarna kwam ze langs na een oproep. Met haar aanmelding als donor volgde ze het voorbeeld van haar vader. „Hij heeft het twintig jaar gedaan.”
Van donatie tot patiënt
Wie denkt dat de zakken bloed van donoren rechtstreeks naar een ziekenhuis gaan om toegediend te worden bij patiënten, zit ernaast. Het bloed gaat eerst in een grote centrifuge, waar verschillende onderdelen worden gescheiden: rode bloedcellen, plasma en bloedplaatjes. Patiënten krijgen alleen het onderdeel toegediend dat ze nodig hebben. Bloedplaatjes zijn een week houdbaar, rode bloedcellen iets meer dan een maand en het plasma veel langer omdat het wordt diepgevroren. Bij plasmadonoren vindt het centrifugeren plaats tijdens de donatie, de rest van het bloed wordt teruggepompt. Sanquin brengt –na een kwaliteitscontrole– de bloedproducten in koelboxen naar ziekenhuizen. Donoren hoeven niet bang te zijn dat er weinig met hun bloed gebeurt, stelt Robert Heckert van de bloedbank. „We halen eruit wat erin zit.”