Erfenis van dr. Vreekamp geeft te denken
Een verdere doordenking van de theologische erfenis van dr. H. Vreekamp is wenselijk, stelt dr. W. Dekker.
Op 29 februari is dr. H. Vreekamp door een ongeluk plotseling van de zijnen en van ons weggerukt. Graag wil ik pleiten voor een verdere doordenking van zijn theologische erfenis. Het heeft velen immers verbaasd dat hij, na jaren predikant te zijn geweest met een bijzondere opdracht ten dienste van het gesprek tussen kerk en Israël, zich ging verdiepen in zijn en onze heidense wortels. Het eerste boek waarin hij dat deed, was ”Zwijgen bij volle maan” (2003). Daarna volgden ”De tovenaar en de dominee” (2010) en ”Als Freya zich laat zien” (2013).
Toen het eerstgenoemde boek uitkwam, werd ook rabbijn Binyomin Jacobs om een mening gevraagd (zie interview in Kontekstueel, mei 2004). Hij zei: „Ik kan het niet volgen. Ons joodse volk kent ook een heidense oorsprong. Abraham diende vóór zijn roeping de afgoden. Maar ik heb geen enkele behoefte me daarin te verdiepen. Wij moeten ver bij het heidendom vandaan blijven.”
Die opmerking zette me toen al aan het denken, maar in deze dagen kwam de gedachte hieraan weer terug. Het klopt natuurlijk wat Jacobs zegt. Niet alleen de christenen, ook de joden hebben een heidense oorsprong. Maar de verkiezende God heeft hen daar weggeroepen en ze mochten er nooit weer naar terug.
In het boek Genesis komt dat bijvoorbeeld heel krachtig naar voren in het verhaal over de knecht van Abraham die een vrouw moet gaan zoeken voor Isaäk. Hij vraagt dan of Isaäk, als het meisje hem niet wil volgen, zelf terug zal moeten gaan naar het land waar Abraham vandaan kwam. En dan staan er in het Hebreeuws bijzonder krachtige woorden om aan te geven dat dit nooit mag gebeuren (Gen. 24:6). Er is geen weg terug. Onder geen enkele voorwaarde.
Veluwe
Wat bewoog Henk Vreekamp dan toch op het ingeslagen pad verder te gaan? Als ik het goed zie, zijn het drie dingen. In de eerste plaats had juist de diepgaande kennismaking met het jodendom hem doen zien: ik ben geen jood van huis uit, maar heiden. Ik moet steeds moeite doen om de leef- en denkwereld van het zogeheten Oude Testament werkelijk toe te laten. Het is een boek dat mij van nature vreemd is. Om maar één ding te noemen: het feit dat God zich Israël heeft uitgekozen als een bijzonder volk zet mijn heidense hoogmoed de voet dwars. Waarom zouden wij, mensen uit de volken, slechts door dit volk gezegend kunnen worden? Als ik eerlijk ben, bevalt dit me helemaal niet.
Vreekamp leerde op een nieuwe manier verstaan wat hij van huis uit geleerd had: wij zijn van nature geneigd God en de naaste te haten. Hij ging dat nu zo verstaan: wij zijn geneigd de God van Israël en het joodse volk te haten.
Daarmee kom ik direct bij het tweede. De diepgaande kennismaking met het joodse volk betekende ook een diepgaande verbijstering over het feit dat dit volk in het christelijke Europa van de twintigste eeuw bijna was vernietigd. Wat betekende het feit dat Europa een christelijk werelddeel was? Wat stelde dat christelijke karakter eigenlijk voor? Was christen-zijn geen dunne vernislaag over een heidense ondergrond die in feite nooit was verdwenen?
Juist daarop richt zich het onderzoek in de bovengenoemde trilogie. Het gaat in die boeken over de Veluwe, maar dit gebied staat model voor heel Noordwest-Europa met de geestelijke erfenis van het heidendom zoals neergelegd in de goden- en heldensagen van de Edda. Vreekamp meende dat we die Edda en de daarop gestoelde Veluwse volksverhalen niet als folklore moesten zien, maar ze juist ernstig moesten nemen als verhalen die iets vertolken van ons bloed en onze bodem.
En daarmee kom ik, als ik het goed zie, ook op de derde reden waarom Vreekamp zijn trilogie schreef. Dat is de meest ingewikkelde. Op dit punt heb ik mijn vragen en begin ik de vragen van rabbijn Jacobs beter te begrijpen. Er zijn in de boeken van Vreekamp veel passages aan te wijzen waarin niet het gevaar maar de schoonheid en de bekoring van het heidendom worden getekend. De steeds verdergaande kennismaking van Vreekamp met zichzelf als heiden betekende voor hem schrik en bekoring beide. We zijn heidenen en dat moeten we ook willen zijn. En nog een stap verder: God heeft ons heidendom niet veracht. Hij heeft ook niet gewild dat we joden werden. Maar Hij heeft een Saksische mantel omgeslagen toen Hij ons kwam bezoeken. In dat licht heeft Vreekamp enerzijds kritiek op de Saksische vertolking van het Evangelie, zoals we die in de Heliand aantreffen, en anderzijds juist waardering.
Gesprek
Om dit enerzijds-anderzijds zal het moeten gaan in verder onderzoek. Ik spreek de wens uit dat de boeken van Vreekamp studenten in de theologie uitdagen er een masterscriptie aan te wijden. Wellicht is er ook een interessant proefschrift op te bouwen vanuit een vergelijking tussen het fundamentele werk van Miskotte’s ”Edda en Thora” en de boeken van Vreekamp.
Belangrijk is in ieder geval dat het gesprek doorgaat. Het gesprek tussen kerk en Israël, maar ook het gesprek over de betekenis van het feit dat wij van huis uit heidenen zijn. Dit gesprek krijgt nieuwe urgentie nu we leven in een religieus plurale cultuur. Hoeveel heidendom is momenteel aan het terugkomen? Hoe zit het met de bekoring die hiervan uitgaat?
Bekoring en schrik. Beide reacties vragen erom uitgediept te worden.
De auteur is voormalig studiesecretaris van zendingsorganisatie IZB binnen de Protestantse Kerk in Nederland.