Binnenland

Op zoek naar diepgang bij media-opvoeding

Moet een ouder zijn kind al op zijn twaalfde een smartphone geven? Of moet hij dat voorlopig uitstellen, zoals een aantal oudercollectieven als uitgangspunt hebben? Wim Büdgen en Steef de Bruijn delen veel van de zorgen van deze ouders. Tegelijk zetten ze kanttekeningen bij de initiatieven. En voeren ze een pleidooi voor wijze mediaopvoeding.

Evert Barten en Gijsbert Bouw

10 March 2016 20:34Gewijzigd op 16 November 2020 02:04
beeld Sjaak Verboom
beeld Sjaak Verboom

Op verschillende plekken in het land ontstonden ze de afgelopen paar jaar: groepen ouders die met elkaar afspreken dat hun kinderen niet vanzelfsprekend een smartphone krijgen als ze naar het voortgezet onderwijs gaan. Een smartphone is niet goed voor de ontwikkeling van het kind, is hun redenering; zowel pedagogisch als geestelijk is het een gevaarlijk apparaat.

Steef de Bruijn, lector nieuwe media aan Driestar hogeschool en actief binnen de stichting Mediawijzer, heeft waardering voor de collectieven. „Het is goed als ouders elkaar helpen rond mediaopvoeding, en dat ze ervaringen delen.”

Wim Büdgen, bestuurder van het Wartburg College in Rotter­dam en ook actief voor Mediawijzer, voelt mee met de zorgen van de ouders. „Voor sommige kinderen is het wellicht beter om pas op latere leeftijd zelf een smartphone te hebben.”

Tegelijk leggen Büdgen en De Bruijn de vinger bij de kwetsbaarheid van oudercollectieven die zich beperken tot smartphonegebruik. Büdgen: „Het uitstellen van smartphonegebruik mag voorbereiding op het hebben van zo’n telefoon niet uitsluiten. Ooit zullen de kinderen in aanraking komen met de wereld van nieuwe media. Gewetensvorming moet dan wel volop plaatsgevonden hebben.”

De Bruijn: „De collectieven lijken te draaien om het uitstellen van de smartphone. Maar iets weghouden van een kind is maar een klein stukje van mediaopvoeding. Je isoleert de smartphone zo van andere media, in een heel mediarijke wereld. De smartphone kun je daar niet zomaar uittillen, dan ontstaat de indruk dat je die op die leeftijd alleen verkeerd kunt gebruiken.” Belangrijk is een integrale benadering in de opvoeding, aldus De Bruijn. „Als ouders binnen de collectieven elkaars standpunten respecteren over het al dan niet geven van een smart­phone aan hun kinderen en daarin van elkaar willen leren, dan sta ik er positief tegenover.”

Moet je je kind al op zijn twaalfde leren goed met de smartphone om te gaan? Dat doe je met alcohol toch ook niet, zegt een initiatiefnemer van een oudercollectief.

De Bruijn: „De vergelijking met alcohol is wat eenzijdig. Je doet dan geen recht aan de positieve kanten van de smartphone. Die maakt deel uit van een veel groter medialandschap. We moeten onze kinderen weerbaar maken voor alle invloeden die de samenleving op ons heeft. Net als bij verkeerslessen. Inderdaad: kinderen van twaalf jaar mogen nog niet autorijden. Maar we krijgen op de basisschool al wel verkeerslessen.”

Een smartphone brengt mijn kind niet dichter bij God, zegt een vader.

Büdgen: „Als ik zou merken dat het smartphonegebruik voor mijn kind een belemmering zou zijn om de Heere te zoeken, dan moet ik als ouder ingrijpen. Net als bij veel andere dingen die een te grote plaats kunnen innemen in het leven, zoals hobby’s, sport en zelfs boeken.”

De Bruijn vult aan: „Ik begrijp die vader. Als het werkelijk is dat een smartphone intrinsiek bij de Heere vandaan haalt, dan moeten we die niet gebruiken. Maar dat geldt net zo goed voor volwassenen.”

Prikkels

Een smartphone is niet goed voor de hersenontwikkeling van kinderen, is een argument dat vaak klinkt. Hij zorgt voor te veel prikkels. Een jong brein heeft inderdaad moeite om de veelheid aan prikkels te verwerken, aldus Büdgen. „Er zijn veel mogelijkheden om kinderen daarin te begeleiden. Dat begint al vóór de aanschaf van een smartphone. Maar ook daarna is goede begeleiding vereist. Kinderen moeten van jongs af leren om hun tijd goed te besteden. Daarvoor zijn afspraken in het gezin nodig. Stel medialoze momenten in: de late avond en nacht en de zondag bijvoorbeeld. Of tijdens de vakantie.”

Ook De Bruijn ziet de hoeveelheid prikkels toenemen. „Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat jongeren steeds meer berichten krijgen en video’s bekijken, ook heel korte video’s op Facebook en Snapchat.” Jongeren en volwassenen moeten leren die prikkels te beheersen, aldus de lector nieuwe media. „Dat wordt een basale vaardigheid. Je kunt jonge kinderen trainen ”nee” te zeggen en zich te beheersen, zei een hoogleraar onlangs bij een expertmeeting van de stichting Mediawijzer. Concreet kan dat betekenen dat je een aantal WhatsAppgroepen verlaat.”

Büdgen noemt het opdoen van diepte-ervaringen en het creëren van stiltemomenten als goede remedies tegen de veelheid aan prikkels en de oppervlakkigheid van de wereld van nieuwe media. „Een kind leert pas zien wat oppervlakkig is als hij diepte-ervaringen opdoet. Van harte hoop ik natuurlijk dat dat geestelijke zijn. Maar ook intermenselijke zijn belangrijk. Hoe leer je dat popmuziek oppervlakkig is? Door je kind mee te nemen naar een klassiek concert. Dat is een krachtiger wapen dan alleen maar ”nee” zeggen.”

De Bruijn: „Al op de basisschool hebben kinderen die diepte-ervaringen nodig. Zo ontwikkelen ze een houding waarin ontmoeting, diep lezen en reflectie van waarde zijn. Recent verscheen het boek ”Ontketen je brein”. De schrijver, Theo Compernolle, zegt daarin dat de veelheid aan prikkels ons reflexbrein zo druk bezighoudt dat we niet toekomen aan reflectie. Wanneer zit je nog drie kwartier onafgebroken een boek te lezen? Ik zet tegenwoordig pop-upjes op mijn laptop uit als ik geconcentreerd wil werken.”

Wat adviseert u ouders die zich zorgen maken over het smartphonegebruik van jongeren: moeten ze meedoen aan een oudercollectief?

Büdgen: „Ik zou de vraag weer bij hen terugleggen: wat zijn de voors en tegens van smartphonegebruik? Zo zou ik proberen te achterhalen wat hun precieze zorgen zijn en of de oplossingsrichting van de oudercollectieven daarbij past. Ik wil ouders stimuleren daarover zelf na te denken.”

De Bruijn is terughoudend in het doorverwijzen naar een oudercollectief. „De situatie is van kind tot kind zo verschillend dat je bij een oudercollectief niet altijd de oplossing vindt. Rond die groepen kan een sfeer ontstaan dat door het uitstellen van de smartphone mediaopvoeding goed geregeld is. Dat levert een vorm van schijnveiligheid op. Je kunt een smartphone wel uitstellen, maar mediaopvoeding niet. En mediaopvoeding kan ook goed samengaan met de smartphone in de buurt.”

Wat adviseert u scholen in het basis- en voorgezet onderwijs? Moeten die dergelijke initiatieven steunen?

Büdgen: „Mijn school zal niet op het standpunt gaan staan van de oudercollectieven. Ik vind dat te eenzijdig, met alle onderkenning van de zorgen. Leerlingen zeggen weleens dat het nodig is om in het voorgezet onderwijs een smart­phone te hebben. Maar dat is niet waar.”

Nieuwe media zullen in de toekomst een grotere plaats innemen op school dan nu, aldus De Bruijn. „Een van de opties is dat leerlingen hun eigen smartphone of tablet moeten gebruiken in de les. Er kunnen goede redenen zijn voor reformatorische scholen om hierin mee te gaan.” Büdgen: „Het Wartburg zal daarin niet vooroplopen. Maar bij al dergelijke ontwikkelingen is het van belang om ouders hierin goed mee te nemen, door thema-avonden bijvoorbeeld. Zo kun je met elkaar een open gesprek aangaan en de zorgen van school en ouders delen.”

De Bruijn: „Scholen moeten niet tegen de zin van ouders de aanjager zijn voor de komst van nieuwe media in gezinnen. Ook in het geval van de smartphone niet.” Büdgen: „In theorie klopt dat, maar in de praktijk zie je dat scholen wel degelijk een rol hebben gespeeld in de acceptatie van computers in gezinnen.”

Moet je als ouder je kind ervoor overhebben als het buiten de groep wordt gesloten omdat het geen smartphone heeft?

Büdgen: „In de brugklas valt dat nog wel mee. Ik denk dat ook eersteklassers binnen een paar jaar wel een smartphone hebben: iedereen wil er één. We moeten als gezindte leren dat gezinnen ook individuele keuzes kunnen maken; dat moeten kinderen ook leren. De vraag is of ouders hun eigen keus helder kunnen toelichten en anderen respecteren die een ander standpunt hebben.”

De Bruijn: „Heel wat basisschoolleerlingen in groep 7 en 8 hebben tegenwoordig al een smartphone. De ontwikkelingen gaan snel. Vaak is veiligheid een argument om kinderen er een te geven. Dat is te begrijpen: de onveiligheid neemt toe. Als een kind ’s avonds alleen over straat fietst, is dat veiliger met een telefoon in de hand. Dat kan echter ook een bereikbaarheidsmobiel zijn. Ik zeg ouders weleens: Geef je eigen telefoon maar mee, dat is voor jezelf meteen een oefening in matigheid.”

Büdgen: „Nieuwe media plaatsen ons als opvoeders voor een forse zoektocht. Belangrijk daarbij is dat we beseffen afhankelijk te zijn van de zegen van de Heere. En dat we elkaar vasthouden.” De Bruijn: „Daarbij kan een oudercollectief een middel zijn.”


serie Oudercollectieven rond smartphone

Dit is het laatste deel in een drieluik over oudercollectieven rond smartphonegebruik.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer