Iedereen die enigszins bekend is met het kerkelijk leven, weet dat zondag de adventstijd aanvangt. Daarmee begint volgens de kerkelijke kalender een nieuwe jaarcyclus. De letterlijke vertaling van het woord advent is ”nadering”. Daarmee is de feitelijke betekenis van advent omschreven: de komst van de Heere Jezus op aarde is aanstaande. Met Kerst wordt immers herdacht dat Hij geboren is in Bethlehem.
In het dagelijks spraakgebruik wordt advent vaak vertaald met ”verwachting”. Dat geeft aan dat er wordt uitgezien naar Zijn komst. Daar gaat het in de komende vier weken vaak in de prediking over; dat klinkt ook door tijdens de vele, vele kerstsamenkomsten die jaarlijks in december op de agenda staan.
Verwachten heeft ook het element in zich van begeerte. Het is niet zomaar wachten of afwachten; verwachten is wachten met verlangen. Dat zou de kerk en de christenen moeten stempelen in de weken voorafgaand aan Kerst.
Het geeft overigens wel te denken dat de eerste dagen van de adventstijd bij veel mensen altijd beheerst worden door een andere begeerte, Zij kijken uit naar wat de man met rode mijter en kromstaf hun brengt. Maar hetgeen hij in de zak van zijn dienaar heeft, haalt het niet bij de gave die het Kind van Bethlehem wil schenken.
Voor de cadeaus van Sinterklaas geldt vaak: het bezit van de zaak is het eind van het vermaak. De gift van de Messias is daarentegen volmaakt. Hij vervult de begeerte van een mens volkomen. Elk verlangen naar iets anders wordt dan weggenomen. De ene begeerte is dus de andere niet.
De adventstijd wordt gekenmerkt door een gezellige sfeer die vreugde geeft. Dat lijkt voor de hand te liggen. Immers, de beloofde Koning komt eraan. Vandaar dat kerstklokken vrolijk klinken en de kerstmuziek eerder in majeur dan in mineur wordt gespeeld.
De Vroegere Kerk koos echter voor een andere grondhouding. In plaats van vreugde was er in de adventstijd veel aandacht voor bidden, vasten, dagelijks kerkbezoek en onthouding van alle geneugten van het leven. Tijdens godsdienstoefeningen werden boetpsalmen gezongen; in de prediking klonk de oproep tot verootmoediging, boete en berouw. Zo leek advent veel op de lijdenstijd. De kerk koos voor deze invulling vanuit de gedachte dat geen mens Christus kan ontmoeten. Zijn zondige aard en zijn boze daden maken dat onmogelijk. Vandaar dat mensen werden opgeroepen zich te verootmoedigen. Waarbij men zich moest realiseren dat vasten en boetedoening nooit de volledige reinheid kon bereiken die genoeg is voor Gods heiligheid.
Christenen die staan in de reformatorische traditie hebben doorgaans niet zo veel met vasten en boetedoening. Voor hen is dat vooral ”rooms gedoe” dat bedoeld zou zijn om de eigen zaligheid te bewerken. Toch kan men zich afvragen of dit helemaal terecht is. Is het niet zo dat het verlangen naar de komst van de Heere Jezus kan plaatshebben zonder dat men zich bewust is van het eigen tekort, de eigen zonden en schuld? Wie zich dat bewust is, zal met Paulus verlangen zijn overige begeerten te doden.