„Papa, mama, hoe lang duurt het nog voor we er zijn?” Hoe vaak zullen Ismael (7) en Jalila (6) het al hebben gevraagd? Samen met hun ouders Achmed (30) en Seina (26) en hun jongere broertjes en zusjes Mariam (5), Batul (4), Imam (2) en Abdel (1) zijn ze gevlucht voor het geweld in Syrië.
Begin augustus verlaten ze hun woonplaats Idleb, ten zuiden van Aleppo. Na de nodige omzwervingen steken ze op 7 september in een overvolle rubberen boot vanuit Turkije de Egeïsche Zee over. Drijfnat komen ze die avond laat aan op het Griekse eiland Lesbos. Ze hebben nog een lange reis te gaan naar Nederland, het doel dat de ouders voor ogen staat.
Samen met duizenden andere kinderen zwerven Ismael en Jalila als vluchtelingen door Europa. Op de arm bij moeder, aan de hand van vader of op eigen kracht zichzelf voortslepend over stoffige wegen, op weg naar een nieuwe toekomst in West-Europa.
Onderweg staan er, in een kamp in Moria op het eiland Lesbos, ineens norse politieagenten voor hen. Ze roepen dat de vluchtelingen –jong en oud– op de grond moeten gaan zitten, voordat ze een gebouw binnen mogen waar ze zich moeten registreren.
Ook vriendelijke mensen kruisen hun pad. Medewerkers van Unicef bijvoorbeeld, die jongens en meisjes in een kamp net over de grens van Macedonië laten zingen, dansen en tekenen. Zodat ze weer even kind kunnen zijn.
Soms zit er, zomaar ergens onderweg, ineens een vrijwilliger naast hen, die hun taal niet spreekt, maar even naar hen glimlacht en hun een knuffelbeest toestopt. Of een rugzakje met eten om de honger te stillen.
Vannacht slapen Ismael en Jalila op straat, onder een boom, om morgen verder te trekken richting Nederland. „Hoe lang duurt het nog, papa?” „Nog even volhouden, Ismael. Het komt goed.”