Kleur bekennen in de geschiedenisles
„De geschiedenis is het vlammend schrift van de Heilige God”, zei de staatsman en historicus Groen van Prinsterer eens. De Goudse onderwijsmannen N. Verdouw en drs. A. A. van der Schans vallen hem daarin van harte bij. Maar in hoeverre kunnen mensen dat schrift lezen?
Geschiedenisonderwijs is nooit neutraal. Daarover verschillen Verdouw, directeur van basisschool Graaf Jan van Nassau, en Van der Schans, docent geschiedenis aan Driestar educatief, niet van mening. Ze ervaren het ook niet als een probleem. Levensbeschouwing geeft wat hen betreft kleur en smaak aan de geschiedenisles. Maar tegelijk ligt er de opdracht zoals prof. dr. A. Th. van Deursen die formuleerde: „Recht doen aan de gestorvenen.” Dat levert wel een spanningsveld op.
Wat is het doel van christelijk geschiedenisonderwijs?
Verdouw: „De geschiedenisles moet in dienst staan van de heilsgeschiedenis. In Psalm 78 staat dat we onze kinderen moeten vertellen wat er in het verleden is geschied: „Opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen, die geboren zouden worden.” Met als doel „dat zij hun hoop op God zouden stellen.” Ik vind het zó mooi wat hier staat. Daar gaat het om.”
Van der Schans: „We belijden met psalm 99 dat God regeert. Maar het is wel heel moeilijk om dat concreet te maken. Ik durf het direct spreken van God in de geschiedenis alleen aan te wijzen als dat nadrukkelijk een tekenkarakter heeft, als het verband houdt met de komst en de uitbreiding van Zijn Koninkrijk in deze wereld. In de Dordtse Leerregels staat dat God uit louter genade tot het ene volk meer dan tot het andere het Evangelie zendt. Dat zou ik zichtbaar willen maken. Daarom hebben we in de nieuwe geschiedenismethode ”Venster op Nederland” bijvoorbeeld bewust de modernisering van Rotterdam als metafoor van de secularisatie aan de orde gesteld.”
Verdouw: „We zijn nietige mensen, die gauw de neiging hebben om God aan onze kant te stellen. Maar toch mogen we niet verzwijgen dat God in het verleden soms op wonderlijke wijze uitredding gaf. In de Bijbel staat: „Opmerken is beter dan het vette der rammen.””
Van der Schans: „We kunnen de geschiedenis inderdaad zó nuanceren dat God helemaal niet meer wordt genoemd. Dat is een groot gevaar. Maar hoe verhoudt zich Gods regering tot ons menselijke handelen? Ik ben geboren in de buurt van de Zuid-Hollandse dijk, tussen Sprang-Capelle en Kaatsheuvel. Tot 1795 liep daar de grens tussen Noord-Brabant en Zuid-Holland. Tot deze lijn hebben in de Tachtigjarige Oorlog de gevechtshandelingen plaatsgehad. De grens van de godsdienst werd bepaald door de militaire grenzen.”
Verdouw: „Ik lees in Groen van Prinsterers ”Handboek”: „Het is de gelovige en ootmoedige christen evenmin vergund het oog te sluiten voor de lichtstralen waarin, bij de wonderen der historie, de glans Zijner volmaaktheden schittert.” Ik zou mijn kinderen op school tekortdoen wanneer ik de bijzondere gebeurtenissen in bijvoorbeeld het rampjaar 1672 los zou zien van het handelen van de Allerhoogste. Dan zou ik mijn ogen sluiten voor de hulp die God in die tijd aan ons land gaf. Het valt mij op dat in Psalm 78 staat: „Ik zal verborgenheden overvloediglijk uitstorten van oudsher.” De Kanttekeningen schrijven daarbij: „Als een fontein uitgieten.” Dan doen we dat in het geschiedenisonderwijs eerder te weinig dan te veel.”
Van der Schans: „Toch blijf ik met vragen zitten. In Antwerpen, Gent en Brugge heeft de Reformatie gebloeid, maar daar is vrijwel niets meer van terug te vinden. Twee jaar geleden maakte ik een prachtige tocht in de voetsporen van Datheen en Guido de Brès. Ik wil niet aan mensverheerlijking doen, maar dat zijn eigenlijk de grootste reformatoren van ons land geweest. Je zou kunnen zeggen dat God in Vlaanderen het calvinisme, Zijn kerk, heeft geplant. Het is verdwenen. De val van Antwerpen in 1585 is een groot drama geweest. Er ging bij de gereformeerden een gehuil op dat weken duurde, schrijven tijdgenoten. Antwerpen werd toen gezien als het nieuwe Jeruzalem van de republiek in wording. Met eerbied gezegd: Waar was God in 1585 in Antwerpen? Waar bleef het wonder toen?”
Verdouw: „Dat is precies het punt. Met dit soort zaken moeten we altijd voorzichtig zijn. We kunnen niet op elke vraag een antwoord krijgen. God is ook vrij in Zijn handelen. Maar waar het duidelijk is, mogen we wel noemen dat er in Gods voorzienigheid dingen zijn gebeurd die we mogen opmerken. Maar we zijn niet in staat om op elk historisch feit zo’n commentaar te geven. Waarom is er van het protestantisme in Frankrijk nog zo weinig over? Ik weet het niet. Maar des te sterker komt naar voren dat het onverdiend is wat wij in ons land hebben. We mogen hier nog onder de zuiverheid van Gods Woord opgaan. Dat maakt mij, als ik naar de geschiedenis kijk, klein.”
Van der Schans: „Er zijn veel meer vragen dan er antwoorden zijn. Maar desondanks wil ik in de opvoeding en in het onderwijs het vuur ontsteken van de belangstelling voor het handelen van God in de geschiedenis. Dat Hij Zijn kerk hier en elders heeft geplant en Zijn Woord heeft gebracht. Groen zegt: „Geschiedenis is een korenhalm waarin korrels rijpen voor de eeuwigheid.” Het is de roeping van de volgende generatie om daarin te staan, en door genade die fakkel over te nemen. Dat is ook het prachtige van het onderwijs; daarin zul je kleur moeten bekennen. Laten we een spoor achter, zoals een slak dat doet?”
Hoe kunnen we daarbij met prof. Van Deursen recht doen aan de gestorvenen? Zijn we niet gauw geneigd mensen die ons niet zo liggen wat zwarter af te schilderen?
Van der Schans: „Ik vind ”Erflaters van onze beschaving” van Jan en Annie Romein nog steeds een juweeltje. Om de drie bladzijden laten ze bij wijze van spreken weten dat ze marxist zijn. Ze zijn wezensvreemd aan het gedachtegoed van Jan Pieterszoon Coen en Abraham Kuyper, maar toch zijn ze er in geslaagd hen, door debat en onderzoek, werkelijk te ontmoeten. In goed geschiedenisonderwijs gebeurt dat ook. In het voorgezet onderwijs zou je de geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog daarom best eens kunnen vertellen vanuit het perspectief van bijvoorbeeld Philips II. Het is goed om je te verplaatsen in mensen met een andere overtuiging.”
Verdouw: „Ik zou geen hele geschiedenisles kunnen geven vanuit het perspectief van Philips II. Dat wil ik ook niet, dat strijdt met mijn opdracht om geschiedenis te geven. Maar ik vind het wel goed om dat eens, tot op zekere hoogte, voor mezelf te proberen. Philips II is rooms-katholiek opgevoed; hij heeft ook bepaalde doelen gehad waarmee hij dacht God te dienen. Het kan nuttig zijn het eens van zijn kant te bekijken. En daar wil ik richting mijn leerlingen best wat van noemen. Maar tegelijk zal ik dat stellen in het licht van wat de Bijbel ons aangeeft. Daarin kan ik niet blanco of neutraal staan. Groen schrijft: „Ik heb overal gesproken op de toon van een christen en protestant.” Dat wil ik ook doen.”
Van der Schans: „Het negende gebod geldt ook voor de doden. Dat betekent dat we eerlijk moeten zijn. En ook dat we de ogen niet mogen sluiten voor zwarte bladzijden in onze vaderlandse geschiedenis. De historicus Leo Adriaenssen deed onderzoek naar het leven aan frontlinies in de Meierij van Den Bosch tijdens de Opstand. Hij constateerde dat de Staatse troepen het platteland stelselmatig platbrandden en plunderden. Adriaenssen vraagt zich in dit verband af of er sprake is geweest van genocide door Willem van Oranje, Maurits en de Staten-Generaal als aan het eind van de 16e eeuw de Meierij ontvolkt is tot 30 procent. Zulke feiten moeten we eerlijk onder ogen zien. En het merkwaardige is dat mijn historische waardering voor Willem van Oranje er niet kleiner door wordt. Nee, mijn beeld wordt completer.”
Verdouw: „Nieuwe feiten moeten worden genoemd. Ik heb zelf met deze problematiek geworsteld toen ik de biografie van graaf Jan van Nassau schreef. Ook hij had negatieve punten, zoals ieder mens die heeft. Er zijn geschiedenisboeken waarin juist die breed worden uitgemeten. Maar is dat de taak van een christen? Laten we daarin voorzichtig zijn. Maar het valt mij wel op dat in Psalm 78, na de opdracht met betrekking tot het doorvertellen van de geschiedenis, er allemaal zaken worden genoemd waarbij het volk Israël, ondanks de goedheid van de Heere, steeds van Hem afweek. Dat is beschamend geschiedenisonderwijs. Dat mogen we ook niet weglaten uit onze historie.”
Wordt door voortgaand historisch onderzoek het beeld van de geschiedenis niet steeds genuanceerder, en daardoor grijzer?
Van der Schans: „Als je de geschiedenis weet te verbinden met het persoonlijk leven van kinderen gebeurt dat niet. Eerder het tegenovergestelde: goed geschiedenisonderwijs heeft kleur-, geur-, en smaakstoffen. Als je leerlingen laat voelen dat onderduiken in de Tweede Wereldoorlog geen spelletje was, als ze iets van de angst van de onderduikers kunnen ervaren, dan verbind je de geschiedenis met hun eigen leven. Dan wordt de geschiedenisles niet kleurloos. Johan Huizinga, onze grootste historicus, zei: „Alle historische kennis die niet zijn klankbodem en maatstaf heeft in het persoonlijk geestes- en zielenleven, is dood en waardeloos.” Dat is de essentie. Geschiedenis heeft altijd een subjectief element. Schrijven over het verleden betekent altijd dat je door selectie positie kiest. Alleen vanuit een diepgewortelde overtuiging kun je vensters openen.”
Verdouw: „Doordat meer dingen bekend worden, objectiever worden weergegeven, worden de kleuren juist helderder. Door nieuwe feiten kunnen we de werkelijkheid eerlijker onder ogen zien en komen er meer kleuren op het palet.”
Van der Schans: „In moreel opzicht is er wel sprake van ‘vergrijzing’. Het beeld dat er in de Tweede Wereldoorlog alleen helden en schurken waren, is inmiddels genuanceerd. De grens tussen goed en fout is niet altijd zo scherp te trekken. De vraag komt steeds op ons af: wat zouden wij gedaan hebben als we voor zulke moeilijke keuzes werden geplaatst? De Tweede Wereldoorlog is een moreel ijkpunt geworden. De wezensvragen van het menselijk leven, over dood en leven, opoffering en egoïsme, zijn ermee verbonden.”
Verdouw: „Maar ook de vraag waartoe een mens in staat is. En als je dan de geschiedenis zich ziet herhalen, dan zeg je: Wat hebben wij daarvan geleerd? Dat is het morele aspect dat in de Bijbel ook steeds naar voren komt. Wij hébben die geschiedenis, wij krijgen de feiten steeds helderder boven tafel. Maar wat doen we ermee? Wat hebben wij ervan geleerd? Des te groter wordt onze verantwoordelijkheid voor nu.”
Van der Schans: „Ons beeld wordt completer. Maar geschiedenis mag niet bloedeloos worden. Ik geniet altijd van geschiedenisonderwijs waaruit engagement spreekt, ook al ben ik het er in levensbeschouwelijk opzicht niet mee eens. Het raakt mij bijvoorbeeld zoals de marxist Ger Harmsen over de positie van de arbeiders schrijft. Er mag best wat van de rook en de damp van de auteur meekomen. Verheldering en opiniering dienen daarbij wel in balans te blijven.”
Verdouw: „Ik wil hierbij ook het waardevolle van monumenten benadrukken. Jongeren hebben behoefte aan concrete dingen waar ze naartoe kunnen om iets over het verleden te leren. Dat is ook Bijbels. Jozua richtte twaalf stenen uit de Jordaan om Gods daden aan de kinderen te kunnen vertellen. En dan komt er een heel persoonlijke vraag naar me toe. De kinderen vragen niet: „Waarom liggen die stenen daar?” Nee, ze vragen: „Wat zijn ú deze stenen?” Wat betekenen deze stenen voor u persoonlijk? En dan houdt de wagen als het goed is niet stil. De Joodse vaders mochten wijzen op Gods almacht; Hij baande een weg door de Jordaan. Maar de stenen waren er ook tot lof en eer van Zijn Naam. Dan ervaar ik kleinheid dat we in ons landje bij de zee zo’n rijke geschiedenis hebben, waarin Gods hand zo duidelijk zichtbaar is. Dat het onverdiende genade is dat we onze kerken mogen hebben. Dan komen we toch bij het einde van de geschiedenis, de doorgaande lijn naar de laatste dag. Groen schrijft zo prachtig over „de geschiedenis der toekomst en der eeuwigheid.” Dan blijft er maar één ding over: in hoeverre mogen wij die toekomst hebben?”
Dit is het zesde en laatste deel van een serie over de vraag hoe docenten kleur geven aan geschiedenis.
N. Verdouw
N. Verdouw (1950) werd in Gouda geboren. Als kind ging hij naar de Graaf Jan van Nassauschool in Gouda, waarvan hij tegenwoordig directeur is. Na de mulo bezocht hij kweekschool de Driestar. In 1971 werd hij onderwijzer aan de Eben-Haëzerschool in Barneveld. Daarna werd hij benoemd aan de Graaf Jan van Nassauschool in zijn geboorteplaats. In 2008 schreef Verdouw een biografie van graaf Jan van Nassau. Daarnaast publiceerde hij enkele boeken voor jongeren in het spanningsveld tussen kerk en wereld. Verdouw is vader van acht kinderen en lid van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland te Gouda.
Drs. A. A. van der Schans
Drs. A. A. van der Schans (1957) studeerde geschiedenis aan de universiteit in Utrecht. Hij is docent geschiedenis aan Driestar hogeschool in Gouda. Daarnaast is hij voorzitter van de landelijke vereniging van geschiedenisleraren in Nederland (VGN) en voorzitter van de monumentencommissie in zijn woonplaats Bodegraven. Eerder was hij hoofdredacteur van Transparant, het orgaan van de Vereniging van Christen-Historici (VCH). Van der Schans publiceert regelmatig over historische en maatschappelijke onderwerpen en is een veelgevraagd commentator met betrekking tot ontwikkelingen in de gereformeerde gezindte. Hij is een van de auteurs van de nieuwe geschiedenismethode voor de basisschool: ”Venster op Nederland”. Van der Schans is vader van vijf kinderen en ouderling in de Gereformeerde Gemeenten.