Evangelischen in België: een herkenbare groep
LEUVEN. Het verschil in prediking tussen traditionele protestantse kerken in België en evangelische gemeenten is dat bij de laatste de prediking doorgaans een activistischere inslag heeft dan in protestantse kerken. Reformatorische kerken zijn er nauwelijks: het bevindelijk geloof sluit wellicht minder aan bij de meer bourgondische inslag van de Belg.
Dat stelt de Vlaamse kerkhistoricus dr. Aaldert Prins. Hij verdedigde vorige week zaterdag –onder de toekenning van het predicaat ”magna cum laude”– aan de Evangelische Theologische Faculteit (ETF) in Leuven zijn proefschrift over de geschiedenis van de Belgische Evangelische Zending (BEZ) van 1918 tot 1962. Prins is sinds 2009 werkzaam bij het protestants-evangelisch archief- en documentatiecentrum Evadoc. Daarnaast is hij assistent historische theologie aan de ETF in Leuven en werkzaam in het godsdienstonderwijs.
Het onderzoek van Prins richtte zich op de ontwikkeling van geloofszending met een beperkte doelgroep, door de British and Allied Evangelistic Campaign (Basec), naar een algemene geloofszending door de Belgische Evangelische Zending. Hij beschrijft de ontwikkelingen tot de stichting van een nieuwe denominatie in België in 1962, de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten (VEG) der Belgische Evangelische Zending.
De BEZ speelde een belangrijke rol in de groei van het Belgische protestantisme in de twintigste eeuw. De stichters, het Amerikaanse echtpaar Ralph en Edith Norton, hadden zowel banden met de heiligingsbeweging als met het conservatieve evangelicalisme, dat een letterlijke lezing van de Bijbel voorstaat. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stichtten zij een zendingsorganisatie die zich richtte op Belgische soldaten, waarbij humanitaire hulp gecombineerd werd met lectuurevangelisatie. Na de oorlog zetten de Nortons hun activiteiten in België voort; de doelgroep verbreedde zich tot de hele bevolking.
Aangezien BEZ-medewerkers –van wie in Vlaanderen de meesten uit Nederland afkomstig waren– verschillende kerkelijke achtergronden hadden, ontwikkelde de BEZ een dubbele dooppraktijk: kinder- en volwassenendoop. Dit leidde van tijd tot tijd tot interne spanningen.
Tegelijkertijd kwam meer en meer de nadruk te liggen op strikte Bijbellezing. Dit bracht onder meer mee dat missionaire mogelijkheden voor vrouwen geleidelijk werden teruggeschroefd.
In hoeverre is de BEZ verantwoordelijk geweest voor een zelfstandige evangelische variant binnen het Belgische protestantisme?
„Voor het begrip evangelisch hanteer ik de definitie van David Bebbington, die in verschillende publicaties de evangelische beweging omschrijft aan de hand van een viertal kenmerken: de nadruk op de Bijbel, de centrale betekenis van het kruis van Christus, een persoonlijke bekering, en activisme.
Toen de BEZ zich in België vestigde, kende het Belgische protestantisme ook een evangelische vleugel, waarmee op individuele basis veelvuldig werd samengewerkt. Het nieuwe van de BEZ was dat het een Angelsaksische variant van de evangelische beweging introduceerde, naast de evangelische beweging binnen de gevestigde Belgische protestantse kerken, met wortels in het Europese Reveil.”
In België staat 90 procent van de inwoners te boek als rooms-katholiek; ongeveer 1,5 procent is protestants-evangelisch. Waar is een Bijbels gefundeerde predi-king meer te vinden: bij de evangelische groeperingen of in de protestantse kerken?
„Het verschil in prediking tussen traditionele protestantse kerken en de nieuwere evangelische kerken is dat bij de laatsten de prediking doorgaans een activistischere inslag heeft dan in de klassieke protestantse kerken.
Er zijn echter nauwelijks reformatorische kerken ontstaan in België. Een verklaring zou kunnen zijn dat het bevindelijk geloof minder aansluit bij de meer bourgondische inslag van de Belg. Dat neemt niet weg dat er in de tweede helft van de twintigste eeuw een zestal reformatorische kerken in Vlaanderen ontstond, die sinds 1 september 1998 het Gereformeerd Overleg Vlaanderen vormen.”
Hoe vitaal is de Rooms-Katholieke Kerk in België?
„De Rooms-Katholieke Kerk heeft niet meer de dominante impact op cultuur en samenleving die ze tot diep in de twintigste eeuw heeft gehad. Er is een structureel tekort aan priesters, waardoor deze voor meerdere parochies tegelijk verantwoordelijk zijn.
Vanuit die optiek is de vergrijsde Rooms-Katholieke Kerk verre van vitaal. De bisschoppen en de dekens zullen daarentegen van mening zijn dat hun kerk nog altijd vitaal is. Volgens hen wordt de vitaliteit versterkt doordat noodgedwongen een appel moet worden gedaan op de parochianen om het voortbestaan van de kerk te kunnen garanderen.”