Klederdracht als cultuurgoed
Klederdracht is uit. Op 16 miljoen Nederlanders trekken elke ochtend nog 1650 dames hun traditionele kledij aan. Als alles gespeld en gestrikt is, zien ze er pico bello uit. Dat kan niet van iedereen zonder klederdracht gezegd worden.
In 1987 voerde L. Minderhoud uit Westkapelle een telling uit onder de Walcherse draagsters en dragers van de oude dracht. „Als juwelier ken ik veel boerinnen hier in de omgeving. Ik was benieuwd naar de precieze aantallen van mensen die nog in klederdracht gaan. Uit elk dorp heb ik toen een mij bekende boerin gevraagd of ze een keer ’s nachts geen schaapjes maar boerinnetjes wilde tellen. Deze vrouwen konden de aantallen vrij precies aangeven, al blijft het natuurlijk een benadering. Mijn zoon Piet heeft de telling nu -zestien jaar later- herhaald, maar dan voor heel Nederland.”
Minderhoud senior beschikt alleen voor Walcheren over vergelijkingsmateriaal. Op dat eiland nam het aantal vrouwen in klederdracht in zestien jaar tijd af van 993 tot 216. De daling van het aantal personen met klederdracht die daaruit blijkt, verbaast Minderhoud niet. „Je ziet dat er geen jongeren bijkomen. En soms moeten de ouderen het laten afweten. Het is een acrobatische toer om alle speldjes en strikjes vast te krijgen. Dat lukt vrouwen op leeftijd soms niet meer. En in een verzorgingshuis ontbreken vaak tijd en vaardigheid om de mensen erbij te helpen.”
Op een groepsfoto van de schoolklas van zijn moeder waren volgens Minderhout alle kinderen nog in dracht. „Na de Tweede Wereldoorlog is dat veranderd. De Duitsers zetten Walcheren onder water zodat de mensen werden geëvacueerd. Zo maakten ze kennis met het kleedgedrag in Brabant en Zuid-Holland. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de toeristen. Terwijl de vrouwen met de Zeeuwse dracht niet verder kwamen dan pootje baden, namen de toeristen in hun badkleding zo een duik in zee.” Volgens Minderhoud heeft de komst van de televisie ook sterk bijgedragen aan de verandering van het kleedgedrag. „Veel mensen gingen klederdracht als ouderwets en onpraktisch ervaren.”
Van zijn vader -geboren 1875- kreeg de juwelier uit Westkapelle de waarschuwing dat het verdwijnen van de klederdrachten hem zijn inkomen zou kosten. De gouden en zilveren accessoires die bij de klederdracht horen leggen de juwelier echter nog steeds geen windeieren: „Hoe meer de dracht er uit gaat, hoe meer plaatselijke kostuumverenigingen er komen om de dracht in stand te houden. Als de dames nu in klederdracht gaan, zien ze er pico bello uit. Dat was vroeger wel anders. Tegenwoordig moeten de plaatselijke kostuumverenigingen er zelfs op toezien dat de dames zich consequent in die stijl kleden. Klederdracht en lipstick horen natuurlijk niet bij elkaar.”
Doopkleding
Het verdwijnen van de klederdracht staat volgens W. Harms, lid van de Nederlandse Vereniging voor Kostuum, Kant, Mode en Klederdracht (NVKKMK), niet op zichzelf. „We zijn zo individualistisch geworden. Je overbuurman moet tegenwoordig je vriend zijn, wil je hem vertellen dat er een familielid gestorven is. Vroeger zag iedereen aan je dracht dat je in de rouw was. Kleding had in het hele sociale leven meer functie dan tegenwoordig. De meeste kinderen werden gedoopt. Dus had je traditionele doopkleding of -in latere tijd- een doopjurk. En als je naar de catechisatie ging, liet je dat ook in je kleding zien. Hoe belangrijk vinden wij het nu om tot een gemeenschap te behoren?”
Drs. Irene Groeneweg, oud-docente kledinggeschiedenis aan de Universiteit Leiden, denkt dat klederdracht is ontstaan als gevolg van sterke sociale controle in strenge godsdienstige milieus. „Kijk maar naar de streken waar klederdracht nu nog voorkomt. Die plaatsen liggen vrijwel allemaal in de zogenaamde ”bible belt”.”
Kerkelijke richting speelde volgens Minderhoud echter geen rol in het dragen van klederdracht. „Alle Walcherse boerinnen kwamen hier in de winkel. Wel hebben de vrouwen van de Gereformeerde Gemeenten in het begin van de vorige eeuw de gouden strikjes afgelegd. Die hingen aan de gouden krullen waarmee het mutsje werd vastgemaakt. De predikant van Aagtekerke -ds. R. Kok stond daar van 1915 tot 1925- vond die versiering zeker te werelds.”
Volgens P. Davidse uit Meliskerke, kenner van de plaatselijke geschiedenis, gaven alle vrouwen die bij een Walcherse gereformeerde gemeente behoorden, gehoor aan de oproep van ds. Kok om het goud en zilver te beperken tot functionele versieringen. „Hij was consulent van heel Walcheren en had grote invloed.”
Groeneweg denkt dat de opkomst van klederdracht berustte op een traditie van beslotenheid en achterstand. „De mode is al heel oud. Iedereen deed daaraan mee, ook al in de zeventiende eeuw. Gemeenschappen die voor de klederdracht kozen, hebben zich daarvan afgezonderd. Niet alleen hun geloof, maar ook de armoede van die mensen zal daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld.”
Gegoede burgerij
Ook in de visie van Harms zijn volksdrachten ooit modedrachten geweest. „In sommige regio’s hield men honderd jaar of langer aan zo’n volksdracht vast.” Harms gaat er echter van uit dat iedereen -uitgezonderd de sociale bovenlaag- tot de achttiende eeuw in een soort volksdracht liep. Vanaf die tijd kregen de mensen meer contacten buiten hun eigen stad of dorp. Zo maakten ze kennis met andere kleedgewoonten en kreeg de mode meer invloed. De mensen kregen toen meer mogelijkheden om zich te spiegelen aan de gegoede burgerij. Klederdracht -ook wel streekdracht genoemd- heeft daarmee een heel verklaarbare oorsprong.”
Harms tekent erbij aan dat ook in de klederdrachten de invloeden van de mode zich lieten gelden. „Zo droegen verschillende generaties mannen gelijktijdig zowel lange broeken als kuitbroeken.” Davidse geeft aan dat ook op Walcheren de klederdracht geringe invloeden van de mode onderging. „De donkere onderdelen van zowel mannen- als vrouwenkleding hadden een sobere uitstraling. Dat deed het goed in de calvinistische kringen op Walcheren.”
Volgens hem liet het soberheidsideaal zich vaker in de geschiedenis van de klederdracht gelden. „De mannen droegen gouden knopen op hun boezeroen. Maar als iemand ouderling werd, legde hij het goud af. Behalve Jan Wisse, die hier halverwege de vorige eeuw ouderling was. Toen hij aftredend was, stemde een van de leden op ”Jan Wisse, zonder gouden knopen”. Wisse werd herkozen, maar heeft zijn gouden knopen niet afgelegd.”
Cultuurgoed
Harms heeft er geen bezwaar tegen als mensen hun klederdracht afleggen en overgaan op burgerkledij. „Doe wat het beste bij je past”, zo luidt zijn devies. „Je moet die mooie oude stukken alleen niet verknippen. Laten we ze bewaren als cultuurgoed omdat het een deel van onze geschiedenis is. Ze geven uitleg over waardevolle tradities.”
Terwijl Groeneweg de pogingen om de klederdracht in herinnering te houden betitelt als „verheerlijking van de eenvoudige mens op het platteland”, is Harms aanmerkelijk positiever. „We vertellen de kinderen toch ook over Willem van Oranje? Kleedgedrag behoort ook tot de traditie. De herinneringen mag je levend houden en doorgeven aan volgende generaties. Ik vraag me af of er betere kleedgewoonten voor in de plaats zijn gekomen.”
Dit is de laatste aflevering in een serie over klederdracht.