Arnhem heeft een hele groep jihadisten in huis, Rotterdam kent er maar weinig. Hoe komt dat? En waarom zijn ze in Den Haag voor Islamitische Staat terwijl in Arnhem Jabhat al-Nusra populair is? Een inkijkje in de Nederlandse jihadwereld door de bril van een betrokken antropoloog.
Het lijdt geen twijfel dat dr. Martijn de Koning een van de best ingevoerde onderzoekers van Nederland is als het gaat om contacten met jihadistische jongeren. Hij stond erbij toen ze met zwarte vlaggen zwaaiden in Den Haag, hij weet wie bevriend is met wie en hij discussieert met hen over de sharia.
De AIVD stelt dat er in Nederland een paar honderd echte aanhangers van Islamitische Staat zijn en een paar duizend sympathisanten. Is dat ook uw beeld?
„Een paar honderd echte aanhangers, dat zou best kunnen. Maar dan niet alleen van IS. In Arnhem is men erg op de hand van Jabhat al-Nusra. In Den Haag zie je wél meer IS-sympathie. Maar ook daar denkt niet iedereen hetzelfde. Het is in de Haagse groep geen uitgemaakte zaak dat IS de goede richting is ingeslagen. Die twijfels uiten ze echter alleen onderling.”
Hoe komt het dat de situatie per stad zo verschillend is?
„Dat is lastig te zeggen. Waarom leveren Den Haag en Arnhem veel meer jihadstrijders dan bijvoorbeeld Rotterdam? Mogelijk zitten moskeeorganisaties in Rotterdam er meer bovenop. En wellicht speelt ook de politie een rol. Ik kom de afkeer van de politie nergens zo sterk tegen als in Den Haag. De activisten daar kunnen wel spugen op het korps. Er is een totaal gebrek aan vertrouwen. In Rotterdam heeft men dat een stuk beter voor elkaar.
En wat betreft de jongeren zelf: soms is er een leidende figuur die bijvoorbeeld Jabhat al-Nusra aanprijst, maar soms ook niet. Dat één of twee radicale predikers de richting van een hele groep zouden bepalen, is een achterhaald fenomeen. Jongeren zoeken het zelf wel uit.
Maar tegelijk: er is wel degelijk een bepaalde groepsdynamiek. Je kunt er echter nooit de vinger bij leggen hoe die dynamiek dan precies werkt.”
Concreet: van de Haagse groep zitten nu verschillende mensen vast, onder wie de dertiger Abou Moussa en de jonge Abu Yazeed (18). Waren zij de leiders?
„Je had daar inderdaad twee, misschien drie predikers die redelijk wat invloed hadden. Maar Abu Yazeed hoorde niet bij de leiders. Voor iemand van zijn leeftijd is hij een enorm getalenteerd spreker, dat wel. Ik heb met verbazing naar hem zitten kijken. Maar hij is te jong; hij heeft niet de gezagspositie die nodig is. En bovendien, wat ik al zei: uiteindelijk beslissen de jongeren onderling wie er gezag heeft. Het zijn sociale processen die dat uitmaken; die zijn veel diffuser dan een leraar-studentrelatie.”
Hoe kijken deze jihadisten zelf tegen hun groep aan?
„De jongens beschrijven hun netwerk als een warm bad. Ze gaan heel vriendschappelijk met elkaar om. Ze helpen elkaar en staan voor elkaar klaar. Het is een aantrekkelijk netwerk voor jongeren die aansluiting bij een groep zoeken; die een bepaalde vorm van erkenning willen. Tegelijk zijn er onderhuids wel degelijk meningsverschillen.”
De overheid gaat uit van zo’n 180 Nederlandse Syriëgangers. Hoeveel zijn er volgens u?
„Ik zeg op dit moment: zo’n 250. Ik kan geen lijst geven van 250 namen, maar als ik her en der groepjes en soms ook hele gezinnen optel, kom ik op dat aantal. En het gaat nog steeds door. Je ziet pieken en dalen.”
Hoeveel kent u er persoonlijk?
„Je hebt kennen en kennen, maar ik houd het op in totaal 25. Maar sommige van hen zijn dood; met anderen heb ik geen contact meer. Van de mensen die ik zelf heb gesproken, zijn er nu nog zo’n tien uitreizigers met wie ik af en toe contact heb.”
Twee van hen, Soufian Z. en Driss D., kwamen vorige maand om in Syrië. Wat doet dat met u?
„Soufian Z. was van alle jongens degene die ik het best kende. Sinds 2006 sprak ik hem met enige regelmaat. Dus het was wel schrikken toen ik het bericht van zijn dood kreeg. Je ontwikkelt op een gegeven moment een persoonlijke band met zo iemand. Ik wist redelijk goed wat ik aan hem had. Hij kon mij de hemd van het lijf vragen. Dan probeerde ik wat afstand te houden, maar dan zei hij tegen me: Martijn, zit niet zo te zeuren. Zeg gewoon hoe je erover denkt.”
Heeft u door dit soort contacten meer sympathie voor hun denkbeelden gekregen?
„Ja en nee. Aan de ene kant probeer ik in hun vel te kruipen. Je hoeft geen radicale moslim te zijn om te snappen dat er in Syrië iets moet gebeuren. Ik kan dus wel begrip opbrengen voor hun logica. Maar sympathie is een groot woord, omdat ik vind dat ze daarvoor te veel een zwart-witbeeld hanteren. Dat levert soms stevige gesprekken op, bijvoorbeeld in de Haagse openbare bibliotheek of bij Bakker Bart, waar we laatst een heel felle discussie voerden over de sharia en democratie. Er zitten jongens tussen die discussiëren gewoon heel erg leuk vinden.”
Hoorde u hen ooit over plannen voor aanslagen praten?
„Nee. Nooit heb ik ook maar iets gehoord waarmee ze aanslagen in Nederland goedkeurden. En dat zouden ze mij ook echt niet vertellen. Wel grapten ze eens: Misschien moeten we een aanslag aankondigen op 31 februari of zo; op een datum die niet bestaat. Ik zou het niet doen, heb ik hun toen gezegd. Dit soort grapjes wordt niet gewaardeerd.”
Bij deze jongens draait bijna alles om de islam. Moet je religieus zijn om hen echt te kunnen begrijpen?
„Dat vind ik een lastige. Het hoeft niet, maar ik denk wel dat het helpt. Of dat het in elk geval helpt als je in een omgeving bent opgegroeid waar religie niet vreemd is. Dat is bij mij het geval. Ik kom uit een klein Brabants dorpje waar de kerk een belangrijke sociale factor is. Ik ben rooms-katholiek opgevoed. Daar doe ik niet veel meer mee, maar het bezorgde me wel een levenslange nieuwsgierigheid naar de religieuze drive van mensen.”
Is de islam uiteindelijk de diepste motivatie achter de radicalisering van deze jongens?
„Als je de nadruk legt op één factor, sla je de plank mis. Natuurlijk heeft radicalisering te maken met de islam, maar niet iedere moslim gaat er heen. Natuurlijk heeft het te maken met uitsluiting of met het bewijzen van je mannelijkheid, maar niet iedereen die wordt uitgesloten en niet iedere man gaat naar Syrië.
Degenen die gaan, zijn echt niet allemaal doorgewinterde ideologen van de islam. Er zitten er ook tussen die voor vertrek nog gauw het boek ”Islam for dummies” bestellen, zoals twee jonge Britten deden.
Natuurlijk noemen activisten de islam zelf wel degelijk als diepste oorzaak van hun handelen. Maar uiteindelijk vind ik de vraag van buitenstaanders naar de rol van de islam niet zo boeiend. Wat wil je ermee zeggen? Dat de islam dus de zwartepiet is? Iedere godsdienst heeft geweld in zich, maar de vraag wanneer het gebruiken van geweld legitiem is, lijkt me veel belangrijker.
Kijk naar Syrië. De rebellen deden in het begin van de oorlog wat het Westen toen niet deed: ingrijpen. Op dat moment hadden we daar best begrip voor; we vroegen ons zelfs af hoe we hen konden helpen. Het is fascinerend om te zien hoe geweld de ene keer wel en de andere keer blijkbaar niet geoorloofd is.”
Toch zijn het in de praktijk vooral moslims die in naam van hun godsdienst geweld gebruiken.
„Laat ik het zo zeggen: de teksten die te maken hebben met geweld zijn op dit moment in de islamitische traditie gemakkelijker voorhanden dan in het christendom. Er zijn vooraanstaande islamitische geleerden die de leer van de jihad steeds verder hebben uitgewerkt. Mijn collega Joas Wagemakers heeft een proefschrift geschreven over Abu Mohammed al-Maqdisi, een belangrijke Palestijns-Jordaanse jihadgeleerde. Hij kan op veel aanhang bogen.
En wie ook heel populair is, is Anwar al-Awlaki, een jihadprediker uit Jemen die door de VS werd gedood. Zeker de helft van de linkjes die ik kreeg toegestuurd uit het veld, verwezen naar preken van Awlaki. Ik heb nog met hem gemaild. Veel predikers zeggen van ongelovigen dat het om slechte, vieze mensen gaat – maar Awlaki niet. Ongelovigen kunnen heel aardige, lieve en betrouwbare mensen zijn. En toch: als zo iemand de profeet Mohammed zou beledigen, moet hij dood. Koste wat het kost.”
Wat zou de overheid moeten doen met moslims die willen gaan vechten? Hen tegenhouden of, zoals burgemeester Aboutaleb bepleit, hen laten gaan?
„Dat vind ik heel erg lastig. Vanuit het perspectief van de overheid vind ik het heel raar als je zegt: Ga maar, laat de vijand maar verse krachten krijgen. Aan de andere kant: je wilt geen groep binnen je grenzen die niets liever wil dan vechten. Ik kan dus geen keuze maken. Het is een onmogelijk dilemma.”
Wat is volgens u de manier om radicalisering tegen te gaan?
„Allereerst moeten we een beetje realistisch zijn. Dit is morgen niet voorbij. Verder: stop alsjeblieft het voortdurende gehakketak over één verklarende factor. Dat is zonde van je tijd. Wat echt nodig is, is dat de terugkeerders een soort begeleidingstraject krijgen. Dat zal per individu anders moeten zijn. De één komt getraumatiseerd terug, de ander is juist doorgeradicaliseerd. Die kun je niet zomaar los laten lopen. Nederlandse militairen krijgen toch ook een debriefing na een missie?”
Maar deze jongeren vechten voor de vijand. Dan ga je hen na terugkomst nog pamperen ook?
„Dat is de kritiek die je direct krijgt. Maar echt, met alleen repressie krijg je dit probleem er niet onder. Misschien ben ik gewoon een ontzettende softie en heb ik te veel sympathie voor sommige gasten. Dat zou goed kunnen.
Maar toch: het zijn wel onze jongens. Daarom vind ik het heel onverstandig dat de overheid de Nederlandse nationaliteit van de Syriëgangers wil intrekken. Je creëert dan een groep oproerkraaiers die nergens terechtkan. Dat is een garantie voor toekomstige brandhaarden. Kijk naar de Tsjetsjenen: die reizen al tien jaar de wereld rond op zoek naar jihad.”
Is het wachten op een aanslag in Nederland?
„Het is naïef om te veronderstellen dat het hier niet kan gebeuren. De groep die ik ken, is sinds het begin op de jihad in het buitenland gericht, en niet op Nederland. Maar ik weet ook wel dat je maar één dader nodig hebt. Ik kan me dus goed voorstellen dat mensen bang zijn voor een aanslag. Toch moeten we oppassen niet te overdreven te reageren, want daardoor maken we de situatie nog beroerder dan die al is. Alle aandacht maakt deze clubs alleen maar groter.”
Deel 5 verschijnt volgende week woensdag.
Activistische moslims gingen van dawah naar jihad
Dr. Martijn de Koning, als antropoloog verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen en aan de Universiteit van Amsterdam, schreef samen met drie andere onderzoekers het in december verschenen rapport ”Eilanden in een zee van ongeloof”. Daarin worden de activistische, salafistische netwerken ontleed die zich in Nederland, België en Duitsland bevinden of tot voor kort bevonden. Voor Nederland zijn dat de organisaties Sharia4Holland, Behind Bars en Straat Dawah.
Uit het rapport blijkt dat in Nederland en de buurlanden in dezelfde periode –grofweg tussen 2009 en 2013– dezelfde soort organisaties ontstonden die zich richtten op dawah (het uitnodigen naar de islam, JH). Die dawah werd doorgaans op niet mis te verstane wijze verricht. Een voorbeeld daarvan is een manifestatie in Urk, waarbij orthodoxe moslims met stevige taal probeerden de bevolking over te halen tot de islam.
De laatste jaren zijn verschillende van deze organisaties opgerold of anderszins ter ziele gegaan. Een aantal leden richt zich sindsdien niet meer op dawah, maar op de jihad. Sommigen vertrokken naar Syrië of Irak om daar deel te nemen aan de gewapende strijd. Een aantal andere deelnemers zit achter slot en grendel op verdenking van opruiing of ronselen voor de jihad.
serie In de greep van de jihad
Islamitische extremisten bepalen al maanden het publieke debat. In deze serie komen de hoofdrolspelers zelf aan het woord. Vandaag deel 4: de onderzoeker. Over de ontwikkelingen onder jihadisten in de polder.