Binnenland
Nederlandse regering wist van de Armeense genocide maar hield zich afzijdig

Nu in Irak en Syrië de strijders van de Islamitische Staat gruwelijk huishouden onder christenen, jezidi’s en Koerden stuurt Den Haag F-16’s om dit kwaad te bestrijden. Honderd jaar geleden werden er in die regio 1,5 miljoen Armeense christenen afgeslacht. Was ons land hiervan in 1915 op de hoogte? En zo ja, wat deed de regering destijds?

Addy de Jong en René Zeeman
25 February 2015 22:07Gewijzigd op 15 November 2020 16:57
Zogenaamde chocoladeplaatjes van de vervolgingen van de Armeniërs in 1895/1896. De afbeeldingen zaten bij een tablet chocolade en werden in Frankrijk verspreid om aan het publiek te laten zien hoe gruwelijk de Ottomanen tegen de christelijke Armeniërs opt
Zogenaamde chocoladeplaatjes van de vervolgingen van de Armeniërs in 1895/1896. De afbeeldingen zaten bij een tablet chocolade en werden in Frankrijk verspreid om aan het publiek te laten zien hoe gruwelijk de Ottomanen tegen de christelijke Armeniërs opt

Dirk Roodzant en Peter van der Velden kunnen de vragen heel kernachtig beantwoorden: „We wisten ervan, deden wat op humanitair gebied, maar bleven vooral neutraal.” De twee weten waarover ze spreken. Roodzant, geboren in 1962 en in het dagelijks leven docent geschiedenis op het Zeldenrust-Steelantcollege in Terneuzen, is al ruim twee jaar bezig met een promotieonderzoek naar de Nederlandse reacties op de vervolging van de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk tussen 1890 en 1923. Hij heeft al 200 pagina’s geschreven, „en daar komen nog zeker 200 bladzijden bij.”

Van der Velden, geboren in 1965 en woonachtig in Den Haag, beheert als onderzoeker twee websites over de Armeense genocide. De ene site, armeensegenocide.info, biedt informatie over de moord op de Armeniërs in het algemeen. De andere, agindepers.nl, is gewijd aan de Nederlandse berichtgeving over de Armeense genocide. „We zijn van plan een boek uit te brengen met al de Nederlandse bronnen”, zegt Van der Velden.

Beiden kwamen jaren geleden in contact met Armeniërs, en „dan komt het gesprek altijd bij de genocide uit.” Van der Velden ontmoette eind jaren negentig Armeense vluchtelingen in Nederland en reisde vervolgens naar Armenië zelf. „Dan gaat het op een gegeven moment over die genocide.”

Zijn belangstelling werd nog meer gewekt toen in 2006 de politici Erdinic Sacan van de PvdA en Ayhan Tonca en Osman Elmaci van het CDA „met de mond tegenover hun partijleiding de Armeense genocide erkenden, maar in Turkse kranten de volkerenmoord ontkenden.” „De toenmalige PvdA-leider Bos zei zelfs dat in Nederland de term genocide te makkelijk wordt gebruikt. Feitelijk stelde hij dat de moord op de Armeniërs geen genocide was. Ik nam het hem zeer kwalijk dat hij als Nederlandse politicus deze ommezwaai uit electorale overwegingen deed.”

Roodzant ging in de zomervakantie van 1985 als student werken in een Armeens kinderkamp in de Verenigde Staten. Ook bij hem draaiden de gesprekken uit op de Armeense genocide. Roodzant kwam zelfs in contact met Armeniërs die de volkerenmoord hadden meegemaakt. „Die verhalen maakten diepe indruk op mij, maar ze beschaamden mij ook, omdat ik er weinig tot niets van wist.” Roodzant werd meer en meer gegrepen door het onderwerp, ging boeken lezen over de moord op 1,5 miljoen Armeniërs en ging het jaar daarop weer naar het kinderkamp. „Op de universiteit heb ik er toen mijn eind­scriptie over geschreven. Ik heb indertijd een klein literatuur- en archiefonderzoek gedaan in wat toen nog het Algemeen Rijksarchief heette.”

Ook als docent bleef Roodzant in de Armeense genocide geïnteresseerd. Drie jaar geleden adviseerde zijn directeur hem op dit onderwerp te promoveren. „Op dat moment kwam juist via het ministerie van Onderwijs de promotiebeurs in zicht. Daar heb ik mij toen voor aangemeld en na een selectieprocedure van een jaar ben ik aangenomen.”

De genocide van 1915, waren de politiek en het publiek hierover geïnformeerd?

Roodzant: „Al vrij snel na 24 april 1915, de datum waarop de genocide officieel van start ging, verschenen er artikelen in de Nederlandse pers.”

Van der Velden: „De Nederlandse kranten namen over wat de grote buitenlandse persbureaus publiceerden. Daarbij moet je in je achterhoofd houden dat de Eerste Wereldoorlog de eerste oorlog is waarbij massaal gebruik is gemaakt van propagandamiddelen. De persbureaus waren vooral spreekbuizen van de overheid van het land waar ze gevestigd waren.

Duitsland en Engeland waren met elkaar in oorlog, en terwijl Duitsland als bondgenoot het Ottomaanse Rijk steunde, was Engeland als tegenstander de Turken juist vijandig gezind. In de Duitse pers werd de genocide dan ook aanvankelijk ontkend, de Engelsen schreven er uitgebreid over. Het sterke punt van de Britse propaganda was dat hij zich baseerde op ooggetuigenissen van vooral buitenlandse waarnemers, onder wie ook Duitsers. Duitsland kon de moord in een later stadium dan ook niet meer ontkennen.

In de Eerste Wereldoorlog was ons land neutraal en onze regering had de kranten gevraagd onze neutraliteit door hun berichtgeving niet in gevaar te brengen. Hier gaf de pers gehoor aan. De Nederlandse kranten wisten dus heel goed wat er gebeurde, maar ze waren terughoudend in hun berichtgeving. De meeste berichtgeving over de Armeense genocide was aan de Engelse pers ontleend, maar uitgebreide bezwaren van het Turkse gezantschap over de berichten over de massamoorden werden ook geplaatst.”

De politiek moet ook geweten hebben wat er in het Ottomaanse Rijk gebeurde.

Roodzant: „Er zijn historici die zeggen dat wij niets wisten, maar dat is niet zo. Onze gezant in Constantinopel, Van der Does de Willebois, stond in contact met de best geïnformeerde man van dat moment, de Amerikaanse ambassadeur Morgenthau. Van der Does de Willebois schrijft in september 1915 een brief aan minister Loudon van Buitenlandse Zaken. „Wat ik nu heb gehoord”, schrijft de gezant, „gaat alle beschrijving te boven. Deportaties, verkrachtingen, moorderijen. Door Turkse gendarmerie, door bendes Koerden. Mannen worden buiten de dorpen verzameld en daar omgebracht, de jonge vrouwen en huwbare meisjes verkracht en geroofd, de overige vrouwen en kinderen naar andere gewesten, dikwijls de woestijn, getransporteerd, waar velen verhongeren. De Armeense bevolking van Turkije, twee miljoen groot, is tot één miljoen samengesmolten.””

Hoe reageerde de regering op dit schrijven?

Roodzant: „Niet mee bemoeien, want dat kan gevaar voor onze neutraliteit opleveren. Onze regering was voortdurend aan het schipperen. De ene keer kregen we van de Duitsers op onze kop omdat we te zeer voor de Engelsen zouden zijn, de andere keer waren de Engelsen ontstemd.

Laten we daarbij niet vergeten dat het de tijd van de Eerste Wereldoorlog was. Er gebeurden verschrikkelijke dingen om ons heen. We hadden in ons land 1 miljoen Belgische vluchtelingen. In die oorlog zijn er tientallen Nederlandse schepen met honderden zeelieden tot zinken gebracht, maar we bleven neutraal.”

Van der Velden: „Voor de Eerste Wereldoorlog hield Nederland zich al afzijdig, we schermden vaak met het Verdrag van Berlijn van 1878. Dat verdrag beloofde de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk bestuurlijke hervormingen en bescherming tegen plaatselijke roofbenden. Engeland, Frankrijk, Rusland, Italië, Oostenrijk-Hongarije en Duitsland zouden toezien op de naleving van dat verdrag. Nederland stond hier dus buiten, en dat werd regelmatig als argument gebruikt.”

Roodzant: „Bovendien waren we bang de Ottomanen voor het hoofd te stoten. Sultan Abdul Hamid, die van 1876 tot 1908 regeerde, beval Nederland afzijdig te blijven en hij dreigde ons toen hij zei dat hij het hoofd van alle moslims was, dus ook die van Nederlands-Indië.”

Had men in die tijd in de gaten dat het bij de moord om een genocide ging?

Roodzant: „Het begrip genocide werd in 1944 voor het eerst door de Pools-Joodse jurist Raphael Lemkin gebruikt. Dus die term gebruikte men toen nog niet. Wel had men door dat de mate van geweld uitzonderlijk was. Men sprak over misdaden tegen de mensheid. En herhaaldelijk werd gezegd: „Er wordt een volk uitgemoord.” Men besefte toen al dat deze moorden uitzonderlijk waren en geen gewone oorlogshandelingen waren.”

We bleven koste wat het kost neutraal. Maar moet een regering neutraliteit boven humaniteit plaatsen?

Roodzant: „Dat is de grote vraag. We deden wel iets. Zo zamelden we bijvoorbeeld geld in, maar dat gebeurde met name door de kerken, zowel de rooms-katholieke als de protestantse.”

Van der Velden: „In dit verband is het goed de Morgenlandzending te noemen. Deze protestantse stichting kreeg zelfs giften van koningin Juliana, prins Hendrik en koningin-moeder Emma voor Armeense wezen en weduwen in Syrië.”

Dus de koninklijke familie was ook op de hoogte?

Van der Velden: „Die giften zijn na 1918 gedaan, maar de koninklijke familie wist in 1915 al wat er gaande was. In 1914 zetten de mogendheden die op de naleving van het verdrag van Berlijn toezicht hielden, de Ottomanen opnieuw onder druk. Er werden twee waarnemers van neutrale landen aangesteld om de situatie in het Ottomaanse Rijk te onderzoeken. Een van twee was de Nederlander Louis Constant Westenenk. Voordat hij vertrok, had hij een persoonlijk onderhoud met Wilhelmina. Daarnaast is Wilhelmina als onderdeel van de regering begin oktober 1915 officieel op de hoogte gebracht van de massale vervolgingen. De rapportage van de Nederlandse gezant in Istanbul is ook aan haar voorgelegd. Dan moet zij hebben geweten wat er allemaal heeft gespeeld.”

Roodzant: „Maar weten en handelen zijn twee verschillende dingen. In het Koninklijk Archief heb ik navraag gedaan, maar er is niets te vinden over Wilhelmina en de Armeense genocide.”

Dit is het tweede deel in een serie over de herdenking van de volkerenmoord op de Armeniërs honderd jaar geleden.


serie

Armeense genocide

Dit is het tweede deel in een serie over de herdenking van de volkerenmoord op de Armeniërs honderd jaar geleden.


De vervolgingen van 1894 tot 1896

Over de Armeense genocide van 1915 is uitgebreid beschreven. Minder bekend zijn de moordpartijen die van 1894 tot 1896 in de oostelijke provincies van het Ottomaanse Rijk plaatsvonden. „Wat toen is gebeurd is met geen pen te beschrijven en toch wordt het altijd bijna terloops genoemd.”

Dat is de voorlopige conclusie van Dirk Roodzant, die bezig is met een promotieonderzoek naar de Nederlandse reacties op de vervolging van de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk tussen 1890 en 1923. Roodzant: „Het was de sultan zelf die zei dat hij de Armeniërs een zware tik wilde uitdelen, zodat ze het nooit meer zouden doen. Die uitspraak staat opgetekend in drie verschillende bewoordingen.”

Wat mochten de Armeniërs nooit meer doen?

Roodzant: „Opperen dat ze mee wilden praten. De Armeniërs en ook de andere christenen waren tweederangsburgers. Dat ze opkwamen voor hun rechten stak enorm. De Armeniërs waren maar onbeschoft dat ze hun eigen rechten wilden.”

Dat ze hun eigen rechten wilden was voor sultan Abdülhamit II reden genoeg de Armeniërs te vervolgen. Volgens Roodzant is het verschrikkelijk geweest. „Enkele Nederlanders die toen in Constantinopel waren, hebben beschreven wat ze zagen. De Armeniërs werden letterlijk achtervolgd door de straten van de stad en een kopje kleiner gemaakt. Een ooggetuige zei letterlijk: „Het is te vergelijken met hoe een Hollandse meid achter de muizen aanzit. Een klap met de klomp, dood.””

Wat Roodzant opvalt is dat het moorden in die jaren aan regels gebonden was. „De Turken werden bij elkaar geroepen in de moskee en dan kregen ze een opzwepende preek te horen, waarin steevast werd verteld dat een Armeniër een Turkse man of vrouw had aangevallen of vermoord. Ze vonden altijd wel een excuus om te gaan moorden. Ze zetten dan een witte tulband op zodat ze elkaar herkenden en dan gingen ze voor hun geloof vechten. Dat werd ook gezegd: „Als wij hen niet pakken, pakken zij ons. We moeten hen voor zijn.””

Het moorden was, hoe bizar het ook klinkt, aan een bepaalde tijd geboden. „Een opmerkelijke beschrijving komt uit een Engels archief. De imam gaf de gelovige moslims drie uur de tijd. De volgende dag zag hij dat de moslims nog bezig waren met het uitmoorden van de Armeniërs. Toen werd hij boos omdat ze nog steeds bezig waren. In sommige steden kreeg het gepeupel langer de tijd: een dag, of twee dagen. Die afgebakende tijd wees op een hoge organisatiegraad.”

Als gevolg van de vervolgingen verloren veel Armeense kinderen hun ouders. „In alle bronnen lees je over Armeense weeskinderen en over weeshuizen. Waar komen die kinderen vandaan? Dan leven de ouders dus niet meer.”


De Armeniërs

LONDEN, 25 September. (Reuter. Part.) De op een uitroeiing van de Armeniërs gerichte politiek der Turken is zoo eenvoudig mogelijk. Elken dag worden zooveel mogelijk menschen in treinen uit de dorpen gezonden. Wanneer die treinen te Konisj of aan een ander station aankomen, wordt den menschen gelast uit te stappen en krijgen zij een escorte over de Taurus-bergen. Zijn zij eenmaal aan den anderen kant, dan wordt hun gezegd, dat de verdere reis veilig is, doch nauwelijks zijn er enige uren verloopen, of zij worden door zwervende benden Koerden en Bedoeïenen geplunderd. Degenen, die niet gedood worden, sterven van honger en dorst. Nooit bereikt ook maar één de bestemming. Mochten zij trachten te ontsnappen, dan hebben de Turksche schaapherders bevel om hen dood te schieten. Zoo werpen vele wanhopige vrouwen hun kinderen liever in den Euphraat dan ze te zien lijden. Sommigen harer verkoopen de kinderen zelfs, voordat zij den reis aanvangen. Een in september te Konstantinopel aangekomen Amerikaansche zendeling heeft vijftienduizend Armeniërs aan een station zien wachten op de voortzetting van hun reis, terwijl er geen levend is teruggekeerd.

(Uit: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 25 september 1915)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer