De Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) groeiden rond 1960 nog met zo’n 500 leden per jaar. Maar de jas van de kerk wordt steeds ruimer. Nu verliest ze er jaarlijks 200. Toch zijn er lichtpuntjes.
Drs. Machiel Vennik, wiskundige en medewerker van het Documentatiecentrum van de Christelijke Gereformeerde Kerken, onderzocht de cijfermatige ontwikkeling van gemeenten en gemeenteleden in de Christelijke Gereformeerde Kerken. Dat resulteerde in het deze week verschenen boekje ”Telt haar torens”.
Tenzij de Christelijke Gereformeerde Kerken er genoegen mee nemen dat ze straks groot zijn in enkele plaatsen en niet meer bestaan in vele andere, zal ze volgens Vennik plannen moeten maken. „Plannen die de cijfers van het grensverkeer met de wereld verbeteren. Het enige cijfer waar je als kerk(en) werk van kunt maken. Minder kerkverlating en meer instroom vanuit de wereld.”
Dé bron van statistische informatie over de Christelijke Gereformeerde Kerken is het jaarboekje, schrijft Vennik. Maar zo is het niet altijd geweest. „Pas vanaf 1920 geven eerst enkele en daarna steeds meer gemeenten hun ledenaantallen door. Maar het aantal keren dat dit aantal op een nul eindigt, geeft al aan dat het meestal een schatting zal zijn geweest. Na de oproep van prof. De Bruin in De Wekker van 26 november 1937, komt er meer schot in de zaak. In 1940 is Leiden de laatste gemeente die voor het eerst een ledenaantal rapporteert.”
Tot dan is de tienjaarlijkse volkstelling de enige bron van statistische informatie. Die levert tot 1940 vrijwel voortdurend een aantal van ruim 50.000 leden op, maar dat is veel te hoog. „Blijkbaar was het sociaal wenselijk om niet alleen christelijk maar ook gereformeerd te zijn. Veel Nederlanders vulden dat maar in bij de vraag naar religie. In werkelijkheid passeerden de CGK pas in 1947 het aantal van 50.000 leden.”
Identiteit
Tot 1960 stijgt het aantal gemeenten jaarlijks met ongeveer 2 tot 170, om daarna af te vlakken en inmiddels te dalen. Na de fusie in Den Haag van maart 2013 tellen de Christelijke Gereformeerde Kerken 181 plaatselijke kerken, met in totaal ongeveer 74.000 leden.
Uit de cijfers blijkt verder dat kerkverlating onder doopleden tot 1985 stijgt, om daarna te stabiliseren. De kerkverlating onder belijdende leden vertoont een lichte oplopende trend. De laatste tien jaar stijgt dat aantal echter harder. In 2012 lieten 302 belijdende leden zich uitschrijven, een nieuw record. „Deze stijging duidt op een toename van kerkverlating onder leden zonder kinderen dan wel ouders waar de kinderen de deur uit zijn.”
Door de kerkverlating raken de leeftijdsgroepen vanaf dertig jaar ondervertegenwoordigd. „Men zegt weleens: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Voor de kerk geldt: wie de dertigers heeft, heeft de toekomst.”
Tot in de jaren zestig was het gebruikelijk om grotere gemeenten te splitsen, schrijft Vennik. Hij constateert echter op basis van cijfers dat splitsing van een gemeente in een moedergemeente en een zelfstandige nieuwbouwwijkgemeente tot vergrijzing van beide gemeenten leidt. Strikt handhaven van geografische grenzen tussen gemeenten stimuleert kerkverlating, met name onder jongvolwassenen.
Vleugels
Vennik maakt ook onderscheid tussen de verschillende „vleugels” in de CGK: modern, orthodox en bevindelijk. Hoewel het niet altijd duidelijk is welke ligging een gemeente precies heeft, concludeert hij dat in 2013 de meeste kerken „modern” zijn. Iets meer dan de helft –bijna 53 procent– behoort tot deze categorie. ”Bevindelijk” is de kleinste van de drie, met bijna 17 procent.
De CGK kennen tussen 2000 en 2013 een verlies van 499 leden. Moderne kerken groeiden in die periode echter in totaal met 439 leden (1,1 procent). ”Orthodox” groeit met 10 leden, „maar als je de overgekomen gemeente Urk-Ichthus niet meerekent, wordt ze 1544 leden kleiner.” Een krimp van 6,8 procent. De bevindelijke gemeenten verliezen in totaal 948 leden (7 procent).
Dat betekent overigens niet dat alle moderne gemeenten vanaf 2000 groeien en alle bevindelijke gemeenten krimpen, stelt Vennik. Duidelijk is wel dat over het algemeen nieuwe en grote gemeenten sneller groeien dan oude en kleine. Het blijkt moeilijker te worden om te groeien als een kerk de grens van 500 leden nadert. Krimp wordt „normaal” als die grens wordt gepasseerd. De grootste groeiers zitten tussen de gemeenten met 200 tot 300 leden.
Sinds de jaren tachtig tellen de CGK meer (emeritus) predikanten dan gemeenten, en het verschil wordt steeds groter. Er zijn 225 predikanten, „maar vreemd genoeg neemt het aantal vacatures niet echt af. Dat predikantentekort, zoals het meestal wordt genoemd, heeft de hele tijd rond de 50 tot 70 geschommeld.” Tegenwoordig kun je in plaats van predikantentekort beter spreken van een herderstekort en een lerarenoverschot, aldus Vennik.
Van 1920 tot 1980 was er voor elke 500 leden ongeveer één dienaar des Woords. Sinds 1980 is de verhouding één predikant per 330 leden. „Anders gezegd: per gemeentelid moet 50 procent meer opgebracht worden om de dienaren des Woords te onderhouden.”
Vroeger bleven predikanten gemiddeld langer verbonden aan een gemeente dan tegenwoordig. Tot 1980 vertrokken ze na ongeveer acht jaar naar een andere gemeente, na 1990 is dat gemiddeld twaalf jaar.
De laatste jaren zijn minder beroepen uitgebracht dan vroeger. „Het beroepingswerk stagneert, signaleert Vennik. „Maar in tegenstelling tot het eind van de tachtiger jaren van de vorige eeuw, ligt dat niet aan een gebrek aan vacante grotere gemeenten. Nu zijn er steeds minder beroepen vanuit de vacante kleinere gemeenten.”
Jaarboek 2014 (De Wekker, 25-04-2014)
Jaarboek CGK: ledental neemt af met ruim 500 (Reformatorisch Dagblad, 11-04-2014)
CGK zien ledental licht toenemen : Ds. Soeters: Winst van 33 leden moeilijk te achterhalen (Reformatorisch Dagblad, 03-04-2013)
Aantal leden CGK neemt af met 162 : Ds. Quant: Meer dan genoeg reden om vurig te bidden (Reformatorisch Dagblad, 11-04-2012)
CGK zien ledental toenemen : Lichte groei door geboorteoverschot (Reformatorisch Dagblad, 23-04-2011)
CGK zien ledental fors dalen : “Eén toetreder tegenover tien kerkverlaters” (Reformatorisch Dagblad, 10-04-2010)