Kerk & religie

Rome opende vensters naar islam en jodendom

De Rooms-Katholieke Kerk heeft er altijd moeite mee gehad om protestantse kerken als kerken te erkennen. Des te opvallender is de ruimhartiger visie op de islam en het jodendom. Vijftig jaar geleden gooide het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) in zijn document ”Nostra aetate” (In onze tijd) de vensters naar niet-christelijke godsdiensten open.

Klaas van der Zwaag

21 January 2015 15:09Gewijzigd op 15 November 2020 16:01
Tweede Vaticaans Concilie. beeld Lothar Wolleh
Tweede Vaticaans Concilie. beeld Lothar Wolleh

De positie van de Rooms-Katholieke Kerk ten aanzien van de oecumenische beweging is altijd complex geweest. In 1928 sprak paus Pius XI in de encycliek ”Mortalium animos” een verbod uit op deelname aan oecumenische vergaderingen. Rome sloot zich niet aan bij de Wereldraad van Kerken die in 1948 werd opgericht.

De achtergrond van deze opstelling was dat Rome de oecumene afwees vanuit de gedachte dat zij de ware, apostolische kerk was tot wie de kerken terug moesten keren. Rome heeft de eenheid van de kerk bewaard, de Reformatie zou alleen maar geleid hebben tot desintegratie van de christenheid, om niet te spreken van het uitlopen op het modernisme in latere tijden.

Tijdens Vaticanum II werd het decreet ”Over de katholieke deelneming aan de oecumenische beweging” (”Unitatis redintegratio”, 1964) afgekondigd. Al voor het concilie was er een grotere openheid gegroeid, mede dank zij theologen zoals J. Möhler en J. H. Newman, de liturgische beweging en de Bijbelbeweging. In 1960 richtte paus Johannes XXIII –de samenroeper van Vaticanum II– het Secretariaat voor de Eenheid van de Christenen op (vanaf 1988 Pauselijke raad voor de bevordering van de eenheid der christenen).

Het decreet noemt het herstel van de eenheid tussen alle christenen als een van de voornaamste doelstellingen van het concilie. De verdeeldheid van de kerk is in strijd met de bedoeling van Christus, een ergernis voor de wereld en de evangelieverkondiging aan alle schepselen wordt erdoor geschaad. Als het decreet vervolgens spreekt over de katholieke beginselen over deelname aan de oecumenische beweging gaat het direct in op „de ene en enige kerk” die vanaf het begin geleid wordt door de apostelen en hun opvolgers, „de bisschoppen, met aan hun hoofd de opvolger van Petrus.”

Er hebben zich in de tussentijd omvangrijke gemeenschappen afgescheiden van „de volle gemeenschap van de Katholieke Kerk”, dit soms niet zonder schuld aan beide zijden. Er wordt gesproken van „broeders en zusters in de Heer.” Dat klinkt al heel anders dan uit de tijd toen protestanten als ketters en schismatici werden gezien.

Die nieuwe opstelling geldt ook voor de oecumene. Het decreet spreekt de wens uit dat de rooms-katholieken de tekenen des tijds begrijpen en „ijverig deelnemen aan de oecumenische beweging.” Het hoopt dat langs deze weg geleidelijk de hinderpalen voor een „volledige kerkelijke gemeenschap” worden overwonnen en alle christenen „door de ene viering van de eucharistie in de eenheid van de ene en enige Kerk verzameld worden.” Maar dan vervolgt het: „Deze eenheid heeft Christus vanaf het begin aan zijn Kerk geschonken; naar onze geloofsovertuiging leeft zij onverliesbaar (!) voort in de Katholieke Kerk, en wij hopen dat zij van dag tot dag blijft toenemen, tot aan de voleinding van de wereld.”

Geven en nemen

Het lijkt een geven en nemen wat deze opstelling betreft. Als het gaat om het oecumenisch perspectief is het opvallend hoe open Rome staat voor niet-christelijke godsdiensten, zo blijkt uit de verklaring van de kerk ten opzichte van de niet-christelijke godsdiensten (”Nostra aetate”), in 1965 uitgegeven.

De inzet is zonder meer optimistisch te noemen: „De Katholieke Kerk verwerpt niets van datgene wat in deze godsdiensten waar en heilig is. Met oprechte eerbied beschouwt zij die gedrags- en leefregels, die voorschriften en leerstellingen die, hoewel in veel opzichten verschillend van hetgeen zijzelf houdt en leert, toch niet zelden een straal weerspiegelen van die Waarheid welke alle mensen verlicht.”

Voor het jodendom is de verklaring een keerpunt geweest in een lange geschiedenis van moeiten en conflict met de Rooms-Katholieke Kerk. Het concilie spreekt openlijk zijn geestelijke verbondenheid uit met de nakomelingen van Abraham. De kerk heeft de openbaring van het Oude Testament ontvangen door middel van het volk Israël.

De kerk bewaart ook in haar herinnering dat uit het joodse volk de apostelen zijn geboren, de grondslagen en zuilen van de kerk, evenals de eerste discipelen, die het Evangelie aan de wereld hebben verkondigd. Tegelijkertijd weet zij dat een groot deel van de joden het Evangelie niet heeft aanvaard en velen zelfs de uitbreiding van het Evangelie hebben tegengewerkt. Maar al is het waar dat de joodse gezagsdragers met hun aanhangers hebben aangestuurd op de dood van Christus, toch mag dit alles „niet alle joden van die tijd zonder onderscheid en evenmin de joden van onze tijd worden aangerekend.”

Het concilie worstelt met de spanning tussen enerzijds de visie op de kerk als „het nieuwe volk van God” en anderzijds de blijvende beloften voor Israël. „En al is de Kerk het nieuwe volk Gods, toch mag men de joden niet voorstellen als door God verworpen of als vervloekt, alsof dit zou zijn af te leiden uit de H. Schrift. Laten dus allen vermijden, in de catechese en bij de prediking van het woord Gods ook maar iets te leren dat niet in overeenstemming is met de waarheid van het Evangelie en met de geest van Christus.”

Het concilie neemt verder een duidelijk standpunt in tegen het antisemitisme. Het betreurt alle haatgevoelens, vervolgingen en uitingen van antisemitisme gericht tegen de joden, „in welke tijd en door wie ook; en zij wordt hierbij geleid niet door politieke overwegingen, maar door godsdienstige evangelische liefde.” Het is de plicht van de kerk om bij haar prediking het kruis van Christus te verkondigen als „teken van Gods universele liefde en als de bron van alle genade.”

Moslims

Uit deze laatste uitdrukking blijkt de ruime openstelling van Rome ten aanzien van de reikwijdte van Gods genade. Dat komt vooral tot uiting in de passage van de verklaring over de moslims, „die de ene God aanbidden, de levende en uit zichzelf bestaande, de barmhartige en almachtige, de Schepper van hemel en aarde, die gesproken heeft tot de mensen.” Zij leggen zich erop toe zich met heel hun hart ook aan Zijn verborgen raadsbesluiten te onderwerpen „zoals Abraham, naar wie het islamitisch geloof teruggrijpt, zich aan God heeft onderworpen.”

En dan volgt deze opmerkelijke uitspraak: „Hoewel zij Jezus niet als God erkennen, vereren zij Hem toch als profeet en zij eren zijn maagdelijke moeder Maria, die zij somtijds zelfs eerbiedig aanroepen. Bovendien verwachten zij de dag van het oordeel, wanneer God alle mensen doet verrijzen en zal vergelden. Daarom houden zij het zedelijk leven hoog en eren God vooral door gebed, aalmoezen en vasten.”

Een dergelijke visie illustreert Romes ruime visie op het heil van deze wereld, zoals die met name sinds Vaticanum II gestalte heeft gekregen. In de zogeheten ”nieuwe theologie” zoals die al in de loop van de twintigste eeuw ontstond, is afstand genomen van de (neo)scholastieke opvatting waarbij natuur en genade, de menselijke schepping en haar bovennatuurlijke genezing, als twee gescheiden werkelijkheden fungeren.

De natuur was volgens Rome altijd in beginsel wel ontvankelijk voor de genade –omdat Rome de radicaliteit van de erfzonde traditioneel ontkent– maar heet nu meer positief gericht op God en Zijn heil voor deze wereld. Via de notie van een ”natuurlijk verlangen” (Henri de Lubac) is het geestelijk leven van de mens van nature aangelegd op het bovennatuurlijke, als openheid voor de Drie-enige God.

Bij een gerenommeerd theoloog als Karl Rahner is de mens krachtens Gods heilswil bestemd voor het heil. Vandaar dat Rahner spreekt van „anonieme christenen.” Met deze anonimiteit is een zekere onvervuldheid, gegeven, waarvan de voltooiing er pas is bij de bewust aanvaarde kerkelijke belijdenis. Rahner wil met zijn opvatting ernst maken met Gods algemene heilswil én met de noodzaak van het geloof.

De natuurlijke aanleg van de mens op God is een belangrijke overtuiging in het huidige Rome. Dat werkt ook door in de visie van Rome op jodendom en islam. Het godsgeloof past werkelijk bij de mens, zou men kunnen samenvatten. Paus Johannes Paulus II hield, zoals bekend, streng vast aan de orthodoxe katholieke leer maar was overtuigd dat de Heilige Geest als de Geest van Jezus Christus overal aanwezig is, ook in andere religies en culturen.

Kortom, niet-christelijke godsdiensten openbaren de universele, op verlossing gerichte wil van God. Zelfs in de harten van hen die niet met het Evangelie zijn bereikt, werkt God in het verborgene de genade. Volgens sommigen is met name de verklaring van Rome over de islam achteraf gezien veel te positief en heeft men bepaalde risico’s in de uitleving van deze religie niet voorzien. Dat laat onverlet het blijvend optimisme van Rome ten opzichte van de natuurlijke gerichtheid van de mens op God. Maar uiteindelijk gaat het erom dat alle religies en kerken delen in de sacramentele volheid die in de Rooms-Katholieke Kerk te vinden is. Dan komt volgens Rome de kennis van het heil tot zijn volle ontplooiing.


Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat het Tweede Vaticaans Concilie het document ”Nostra aetate” aannam, de verklaring over de verhouding van de Rooms-Katholieke Kerk tot de niet-christelijke godsdiensten. Deze verklaring vormde met name een ommekeer in de verhouding met het jodendom: van afstand en afkeer naar ontmoeting en dialoog.

De totstandkoming van de verklaring is een moeilijk proces geweest. Met name de bisschoppen uit het Midden-Oosten waren massaal tegen aandacht voor het jodendom. Paus Johannes XXIII, kardinaal Bea (1881-1968), president van de Pauselijke Raad voor de Eenheid, en later zijn opvolger Jo Willebrands (1909-2006) hebben het jodendom blijvend op de kerkelijke agenda gezet.

Het jubileumjaar start vandaag met een bijeenkomst van de Liberaal-Joodse Gemeente Rotterdam rond het thema ”50 jaar Nostra aetate: verbondenheid, verscheidenheid, vrede”. Tijdens de bijeenkomst zullen verschillende sprekers –van joodse en rooms-katholieke zijde– kort terugblikken op vijftig jaar dialoog en ook vooruitblikken.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer