Het kabinet besloot eind vorige week dat er drie grote windmolenparken zullen komen. De parken komen in zee, op forse afstand van de kust: ten minste 18 kilometer, en zullen op termijn 5 miljoen huishoudens van stroom kunnen voorzien. Een van de parken komt ter hoogte van de Zeeuwse eilanden, het tweede bij Zuid-Holland en het derde bij Noord-Holland.
Minister Kamp van Economische Zaken heeft met dit besluit een knoop doorgehakt in een netelige discussie waarin veel gevoelsargumenten een rol spelen. Is investeren in windenergie wel verstandig? Kijk ik straks vanaf het strand tegen een rij windmolens aan? Wat betekent dat voor de vaarroute en de vogels? Wat gaat de elektriciteitsprijs doen? Maar het regeerakkoord was onverbiddelijk: Nederland moet in 2020 16 procent van alle energie duurzaam opwekken.
In het licht van de vorige week gehouden klimaattop in New York is het ook verstandig dat we ons houden aan de duurzaamheidsdoelstellingen. Niet zozeer om het braafste jongetje van de klas te willen zijn, maar ook omdat investeringen in energieontwikkeling op lange termijn ons land belangrijke voordelen kunnen bieden. Daarom is het jammer dat de keuze voor deze windmolenparken –onder druk van die doelstelling– uiteindelijk toch een kortetermijnoplossing is. Nederland bevat –berekend per oppervlakte en gerelateerd aan de bevolkingsdichtheid– meer windturbines dan welk Europees land ook en er zijn vele miljarden aan subsidies mee gemoeid.
Bij politieke keuzes rond energievoorzieningen waait de wind helaas nogal eens uit een verschillende hoek. Is er ergens een ramp met een kerncentrale, dan gaat het hele beleid rond kernenergie op z’n kop, terwijl er decennia gemoeid zijn met het ontwikkelen van zulke centrales. Zijn er problemen bij de levering van gas uit Rusland of olie uit Irak, dan klinkt de roep om onafhankelijkheid van andere landen. Maar kan er schaliegas gewonnen worden, dan komen de milieubezwaren weer om de hoek.
Energiebeleid is niet gebaat bij dit soort wisselende stemmingen. Nederland is een kenniseconomie en het is belangrijk om in te zetten op veelbelovende technologie. Dan ligt het veel meer voor de hand om te investeren in zonne-energie dan in windenergie. Er is weinig twijfel over welke energiebron op lange termijn de beste papieren heeft. De ontwikkelruimte bij windenergie is veel kleiner dan bij zonne-energie. Zelfs Shell publiceerde vorig jaar een scenario waarin in 2100 zonne-energie de belangrijkste energiebron zal zijn: grofweg vier keer zo veel als wind en twee keer zo veel als olie, kolen en gas samen.
Maar investeren in zonne-energie betaalt zich niet vóór 2020 uit en helpt dus weinig op korte termijn. De verantwoordelijke ministers doen er goed aan om naast hun keuze voor de korte termijn –windmolenparken– ook een langetermijnvisie op energie te ontwikkelen die niet als een windvaan afhangt van politieke wisselingen maar ondubbelzinnig investeert in toekomstvaste technologie. Belangrijk bijkomend voordeel is dat daarmee ook de Nederlandse kennisvoorsprong behouden kan blijven.