CU-senator Ester staat op de bres voor verliezers
Hij groeide op in een Utrechts SGP-gezin. Zijn vader hing in verkiezingstijd hun hele appartement –„heel zichtbaar”– vol posters met ingenieur Van Dis. Toch kwam Peter Ester zelf uit bij de ChristenUnie.
Want de CU is toch meer „zijn partij”, zegt senator Ester tijdens een gesprek in zijn woning in Baarn. „Omdat de ChristenUnie toch wat vrijer en onbevangener het Evangelie verbindt met politiek. Je hebt er ook een wat blijmoediger vorm van christendom dan in het klassieke SGP-milieu waar ik uit kom. Dat ligt me beter.”
Verbondenheid met dat milieu waarin hij opgroeide, heeft Ester naar eigen zeggen nog volop. Hij zou het daarom ook goed vinden wanneer CU en SGP in de Senaat weer de samenwerking van weleer zouden oppakken.
De fracties gingen in 2011 uiteen nadat de SGP na de Statenverkiezingen in 2011 niet, zoals gebruikelijk, de reststemmen aan de CU schonk, maar aan het CDA. Hoewel de partijen sinds eind vorig jaar weer af en toe het woord voeren namens elkaar, is de samenwerking nog altijd minder hecht dan voorheen.
Ester noemt het „cruciaal” dat hier verandering in komt. „We zijn beide kleine spelers op een moeilijk speelveld en ons gedachtegoed komt in belangrijke mate overeen. Het is slecht voor de christelijke politiek wanneer we na de komende verkiezingen niet nauwer met elkaar optrekken. Samen kun je écht het verschil maken. Dan ben je net zo groot als andere partijen.”
Wie eenheid zoekt, kan toch direct beginnen?
„Soms heeft iets een beetje tijd nodig. Zelf heb ik de voorgaande periode niet meegemaakt, maar ik voel dat beide partijen met een schone lei willen starten. Zo is dat onlangs ook in Europa gegaan: soms moet je blijkbaar aan de rand van het universum beginnen om elkaar weer te vinden. Maar soms gaat dat pas met nieuwe mensen die niet dat verleden hebben.”
Was u voor uw senatorschap al actief binnen de ChristenUnie?
„Ik was altijd al wel een CU-man, maar niet iemand die partijcongressen afliep. Ik was vooral bezig met de wetenschap. De partij voelde enkele jaren geleden echter de behoefte om versterkt te worden vanuit sociaaleconomische hoek. Dan kom je tot elkaar en word je actiever. Totdat er plots een senatorschap aan de orde was.”
Maar vóór de fusie in 2000, was u toen GPV’er of RPF’er?
„U gaat wel erg ver terug. Toen stemde ik wisselend op christelijke partijen. Maar nu ben ik politicus voor de CU. Bewust en voluit. Het geloof is voor mij absoluut essentieel. Het maakt mij als persoon ook echt sterker. Iedere dag lees ik in de Bijbel. Op die manier probeer ik inspiratie op te doen.”
Welke waarden vindt u belangrijk als u zich een mening vormt over wetten?
„Ik frame het altijd zo eenvoudig mogelijk: Wie zijn de winnaars en wie de verliezers? Hoog opgeleiden en mensen met een hoog inkomen redden zichzelf wel. Dat ligt heel anders voor kwetsbare mensen. Die hebben ook talent, maar de vraag is hoe je ervoor kan zorgen dat ook zij dit verzilveren.”
Wanneer is voor u duidelijk dat overheidsingrijpen hiervoor vereist is?
„We moeten waarborgen inbouwen zodat kwetsbare groepen niet aan hun lot worden overgelaten. Dat vind ik absoluut een taak van de overheid, of dat nu landelijk is of plaatselijk. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat, als gevolg van decentralisaties, de ene gemeente veel doet voor mensen aan de onderkant en een andere gemeente juist niet. Als je decentraliseert, móét de overheid randvoorwaarden stellen. Maar daarvan zie ik te weinig terug in het huidige debat.”
Toch stemde u de afgelopen maanden in met alle decentralisaties: van de jeugdzorg, de sociale werkvoorziening en de zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten. Heeft u daar dan wel vertrouwen in of houdt u uw hart vast?
„Ik houd mijn hart vast. Het gaat heel spannend worden. Temeer omdat die wetten allemaal tegelijk komen en niet geleidelijk worden ingevoerd, maar in één klap. Het kán lukken, mits de overheid heel secuur volgt of het allemaal wel goed gaat.”
Veel van de maatregelen die het kabinet met steun van ook uw partij nam, raken mensen hard. Wat doet dat met u?
„Heel veel. Neem nou die 675.000 werklozen. Dat is een getal, maar daar zitten dus wel 675.000 mensen en gezinnen achter. Ik ervaar het als een hele verantwoordelijkheid om daar goed mee om te gaan. Tegelijk ervaar ik ook dat wat wij nu doen absoluut nodig is. Nietsdoen zou voor iedereen slecht zijn. Nederland móét hervormen.”
De CU steunde ook bezuinigingen en lastenverzwaringen die de werkloosheid alleen maar hebben vergroot. Wringt dat?
„Het gaat, zoals altijd in het leven, om de balans. Ik denk dat die goed is geweest. We hebben ook niet zomaar alle bezuinigingen van het kabinet gesteund, maar daar veel voor teruggevraagd. Zo hebben we er, samen met de broeders van de SGP, voor gezorgd dat de bezuinigingen op de kinderbijslag fors zijn afgezwakt.
Het is nu echter wel hoog tijd om te gaan investeren in het verdienmodel van Nederland. Maar met de vraag waar Nederland de komende twintig jaar zijn geld mee verdient, zijn we nog veel te weinig bezig. Terwijl er, nu burgers zo onzeker zijn, behoefte is aan een sterk inhoudelijk verhaal over de toekomst van ons land. Visie is echter niet het sterkste punt van dit kabinet.”
Hoe draagt u zelf uw visie uit?
„De Eerste Kamer heeft daarin een andere rol dan de Tweede Kamer. Wij beoordelen de kwaliteit van wetten.”
Dat wordt altijd gezegd, maar ís dat nog wel zo?
„Er moet iets blijven van een waterscheiding tussen de Eerste en de Tweede Kamer. Als je dat niet doet,n word je als Senaat een soort Tweede Kamer en dan komt onvermijdelijk de zijnsvraag aan de orde: Wat doen jullie daar eigenlijk? Wat is jullie meerwaarde?”
Is die meerwaarde er?
„Zeker. De Senaat is echt onmisbaar. Als ik terugkijk op de drie jaar dat ik nu senator ben, dan vind ik dat de Eerste Kamer echt het verschil heeft gemaakt. Er zijn grote debatten geweest, bijvoorbeeld over de religieuze slacht. Dat was een botsing tussen godsdienstig en seculier Nederland.
Ik voelde me toen echt een man met een missie. De druk was groot, maar het was tegelijkertijd een enorme uitdaging om een overtuigend verhaal neer te zetten. De Eerste Kamer heeft toen een bepalende rol gespeeld. Waar het initiatiefwetsvoorstel om die slacht te verbieden in de Tweede Kamer met tweederdemeerderheid was aangenomen, is het door ons met dezelfde cijfers afgewezen.”
Is de Eerste Kamer een rem op de secularisatie?
„Hij is in elk geval een rem op slechte argumentatie. Dat voorstel om de religieuze slacht aan banden te leggen was nou typisch een voorbeeld van een slecht wetsvoorstel. De onderliggende argumentatie was uiterst zwak. De Eerste Kamer prikt daar dan doorheen. Dat is ook onze taak: wij trekken aan de bel als er slechte kanten aan wetten zitten of wanneer ze niet goed zijn doordacht.”
De Eerste Kamer prikte onlangs ook door het voorstel voor een zogenoemde mantelzorgboete heen. U was ook tegen, terwijl de CU-fractie in de Tweede Kamer er enkele maanden eerder gewoon vóór had gestemd. Hebben ze daar zitten slapen?
„De mantelzorgboete, of eigenlijk: de kostendelersnorm in de AOW, was onderdeel van een veel breder akkoord. In de Tweede Kamer is dat toen inderdaad wat anders gewogen. Wij vonden het allemaal toch wel erg ver gaan. Kinderen die hun ouders verzorgen moet je niet financieel straffen. Dit is dus een duidelijk voorbeeld van hoe je als Eerste Kamerfractie echt een eigen autonomie hebt.”
Of was het toch vooral een reactie op de aanzwellende kritiek vanuit de samenleving?
„Natuurlijk ben je daar niet doof voor. Er zijn weinig wetsvoorstellen geweest waarover ik zó veel mails heb gehad als dit. Ook over sociale werkplaatsen krijg ik trouwens veel mails binnen. Daar maak ik me grote zorgen over. Mijn gehandicapte zus heeft bij een sociale werkplaats gewerkt, dus ik weet van nabij hoe belangrijk die zijn. Ze geven de kwetsbaarsten op de arbeidsmarkt het idee dat ook zij mee kunnen doen. Zo bleek mijn zus daar allerlei onvermoede talenten te hebben: ze kon sommige simpele dingen uitstekend! Dat was er zonder die sociale werkplaats nooit uitgekomen.”
Waarom stemde u dan onlangs in met de hervormingsmaatregel die van sociale werkplaatsen in feite sterfhuizen maakt door nieuwe instroom te blokkeren?
„Wat er gaat gebeuren met sociale werkplaatsen is één onderdeeltje uit een heel grote wet, de Participatiewet, waarin verder heel veel zinnige dingen staan. Het maximale wat je dan kunt bereiken, is dat je het kabinet deelgenoot maakt van je zorgen, dat er waarborgen worden ingebouwd, en wordt toegezegd om de situatie nauwgezet te monitoren. En dat is ook gebeurd.”
Is dat niet wat magertjes?
„Nee, zeker niet. En wat moet je dan als Eerste Kamerlid? We hebben hier nu eenmaal onze beperkingen. Wij kunnen slechts voor of tegen wetten stemmen. Het is dus alles of niets. Als ik daarmee niet zou kunnen leven, moet ik in de Tweede Kamer gaan zitten. Maar daar zou ik niet passen. Te hyperig. Ik ben meer van de analyse.”
Hoe bereidt u zich praktisch voor op uw werk in de Senaat?
„Veel lezen, veel mensen spreken en op zaterdagochtend vroeg opstaan om mijn bijdragen te schrijven. Het is hard werken, maar dat is niet erg. Mijn kennis als wetenschapper kan ik goed kwijt in mijn Senaatswerk. Dat maakt het gemakkelijker om me bezig te houden met een groot aantal wetsvoorstellen. Wel moet je als kleine fractie goed kijken naar wat je wel doet en wat niet. Pick your battles, zeggen de Amerikanen.”
U heeft veel kennis van de VS. In hoeverre neemt u die mee naar het politieke debat in Nederland?
„Ik heb onder meer een poosje mogen rondgelopen bij de amish. Ik heb veel van hen geleerd: van hun wijsheid, hun godvrezendheid, hun eenvoud. Ze hebben geen kerk, maar houden diensten in de stal. Ik zat daar dan bij, op een bankje zonder rugleuning, tijdens diensten die vier uur duren en die worden geleid door predikanten die geen theologie hebben gestudeerd. Fascinerend.
Die periode is heel bepalend geweest voor hoe ik naar de wereld kijk. Zo nemen wij in Europa allerlei nieuwe technologieën zomaar over. Bij de amish zie je dat over iedere nieuwe vorm van innovatie echt wordt gediscussieerd als gemeenschap: moeten we dit nu wel of niet doen? „Je kunt wel een telefoon nemen”, zeggen ze, „maar dat doorbreekt toch het gezinsleven.” Dat zijn dimensies waar wij allang niet meer aan denken. Dan zijn wij onderweg toch iets verloren.”
Dit is het laatste deel van een vierluik over de Eerste Kamer.
Levensloop
Peter Ester (1953) studeerde sociologie in Utrecht. Hij promoveerde in 1984 aan de Erasmus Universiteit op een economisch onderwerp. Ester was onder meer hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Tilburg, gasthoogleraar in Amerika en kroonlid van de Sociaal-Economische Raad.
In de Senaat houdt hij zich bezig met financiën, sociale zaken en werkgelegenheid, landbouw, infrastructuur, milieu en Koninkrijksrelaties.
Naast zijn Eerste Kamerlidmaatschap (vanaf 2011) is hij lector Human Capital & Entrepreneurship aan de Hogeschool Rotterdam en international fellow aan het Institut für Arbeitsmarkt und Berufsforsching in Duitsland. Ook is hij bestuurslid van het Nederlands Dagblad.
Naast ruim 200 publicaties over arbeid, cultuur en generaties schreef Ester een boek over de amish in Amerika en over succesvolle christelijke ondernemers in Michigan. Hij werkt nu aan een boek over Nederlanders die een innovatief bedrijf starten in het Amerikaanse Silicon Valley.
Ester is gehuwd en heeft één dochter. Hij is lid van de Protestantse Kerk in Nederland.