Voldoende grond voor behoud artikel 23
Het Nederlandse onderwijsbestel staat duidelijk ter discussie. In de jaren negentig werden ook al wel kritische geluiden gehoord, maar dat waren niet meer dan incidentele uitlatingen. Dat ligt nu anders. De op zich begrijpelijke discussie over de islamitische scholen heeft zich inmiddels verbreed naar heel het confessionele onderwijs. Dat begint duidelijk in de gevarenzone te komen. Wacht ons een ramp of is de werkelijkheid gecompliceerder?
De kritiek op artikel 23 van de Grondwet kwam aanvankelijk uit de hoek van D66 en de VVD. Maar ook in het linkse kamp (onder anderen door de Amsterdamse wethouder Oudkerk) wordt thans gesteld dat men heel het bijzonder onderwijs wil afschaffen. Kennelijk hebben zij de onderwijspacificatie van 1917 nooit van harte aanvaard.
Opponenten van het huidige onderwijsbestel beroepen zich op de scheiding van kerk en staat. Althans op een vergaande interpretatie daarvan. Dat principe geldt immers al sinds de Franse Revolutie als de basis van ons staatsbestel. Toch werd de financiële gelijkstelling van de christelijke met de openbare school daar niet mee in strijd geacht.
Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, die onmiskenbaar matigend werkte op de politieke tegenstellingen in ons land, werden de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs, het algemeen kiesrecht en het kiesstelsel van de evenredige vertegenwoordiging in één pakket gestopt, dat door alle politieke richtingen werd onderschreven.
De afbrokkelende liberalen zagen in dat zij de diepgekoesterde wens van de confessionele bevolkingshelft niet langer konden negeren. De socialisten hadden groot belang bij het algemeen kiesrecht. Door de christelijke school te accepteren, poogden zij de kloof met de protestantse en rooms-katholieke arbeiders te verkleinen.
tussenkop (u16(Seculiere meerderheid
In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw ging echter de confessionele meerderheid in het parlement verloren en vanwege de dramatische teruggang van het CDA in de jaren negentig zijn de christelijke partijen alleen in de Eerste Kamer nog in staat een grondwetswijziging te blokkeren. Politiek gezien hangt de toekomst van ons onderwijsbestel vooral af van de vraag of de andere partijen het CDA nodig hebben om een kabinet te vormen.
De seculiere stromingen voelen zich thans sterk. Vertegenwoordigen zij niet de meerderheid van de Nederlandse bevolking? Vandaar de oppositie tegen het christelijk (en islamitisch) onderwijs en andere van overheidswege gefinancierde confessionele organisaties. Godsdienst is in hun ogen niet meer dan een privé-zaak. Die mag zich in het openbare leven niet als een relevante factor presenteren.
In Europa geldt Frankrijk vanouds als een land waar kerk en godsdienst in hoge mate uit het openbare leven verdreven zijn. Het is niet voor niets het land van de revolutie van 1789. In het begin van de twintigste eeuw hebben de antiklerikalen in Frankrijk hun dominantie nog eens duidelijk bevestigd. Anders dan de president van Amerika of de Nederlandse koningin, zal een Franse president in het openbaar nooit Gods Naam noemen. Dat zou in strijd zijn met de ”laïcité”, die bepalend is voor de identiteit van de Franse republiek. Geen wonder dat juist in dat land de zaak van de islamitische hoofddoekjes hoog gespeeld wordt. In het openbare leven behoort een inwoner van Frankrijk niet van zijn godsdienst blijk te geven.
tussenkop (u16(Onderwijsbestel
Op korte termijn zal er aan ons onderwijsbestel niet veel veranderen, maar op de langere termijn zou dat wel eens anders kunnen zijn. Zo is het denkbaar dat scholen verplicht worden alle aangemelde leerlingen te accepteren, waarbij dan met name gedacht moet worden aan allochtonen. Ook zou er wel eens strenger toezicht kunnen komen op het lesprogramma, dat geen elementen mag bevatten die strijdig zijn met de hoofdwaarden van onze geseculariseerde cultuur. De opvatting dat Christus de Weg, de Waarheid en het Leven is, mag dan hooguit als een van de vele standpunten gepresenteerd worden. Gelijkheid van man en vrouw en van homo’s en hetero’s moet daarentegen gelden als het einde van alle tegenspraak. Scholen die zich daar niet aan willen conformeren, raken hun overheidssubsidie kwijt.
Met volledig van overheidswege gefinancierde scholen verkeren we in Nederland in een gunstige positie. In andere landen moeten ouders die confessioneel onderwijs voor hun kinderen willen, zelf forse bedragen op tafel leggen. Hooguit is er van een beperkte overheidssubsidie sprake.
Zo langzamerhand wordt de vraag actueel of wij ook bereid zijn jaar in jaar uit dergelijke bedragen op te brengen, wanneer dat nodig zou zijn. Als dat niet lukt, ligt dat in ieder geval niet aan het welvaartsniveau van onze achterban.
De waarde van een school met de Bijbel die die naam met recht draagt, is in orthodox-protestantse kring nauwelijks omstreden. Onderwijs is meer dan het bijbrengen van neutrale kennis en vaardigheden. Niet alleen zijn die kennis en vaardigheden niet zo neutraal als het soms lijkt, het onderwijs heeft ook altijd een vormingscomponent. En behalve de vorming vanuit de school, is er ook de beïnvloeding door de medeleerlingen. Zeker als je jong bent is het een zware opgave om je als eenling te handhaven te midden van een hele groep andersdenkenden. Vandaar dat velen de extra reistijd en reiskosten er graag voor over hebben.
tussenkop (u16(Niet overschatten
Overigens moeten we de betekenis van de school voor de levensbeschouwelijke vorming van leerlingen niet overschatten. Recent onderzoek heeft wel duidelijk gemaakt dat ook onder reformatorische jongeren een sterke verwereldlijking optreedt. Tegen allerlei verkeerde invloeden vanuit de maatschappij kan de school maar moeilijk tegenwicht bieden. Dat is zeker het geval wanneer in de gezinnen de principiële opvoeding verwaarloosd wordt.
Soms wordt als argument tegen het reformatorisch (of het christelijk) onderwijs aangevoerd dat de leerlingen te zeer in een beschut klimaat opgroeien. Op een openbare of algemeen christelijke school zouden ze meer uitgedaagd worden om over hun standpunten na te denken en zich die eigen te maken. Recent vroeg de Amerikaanse historicus James Kennedy in zijn rubriek in het Nederlands Dagblad, vanouds een uitgesproken verzuilingskrant, aandacht voor deze gedachtegang.
Ongetwijfeld zullen daar voorbeelden van te vinden zijn, maar het is wel zeker dat er nog veel en veel meer voorbeelden te vinden zijn van christelijk opgevoede jongeren die in zo’n verwereldlijkt schoolklimaat onderuitgingen. In dit verband is het niet zonder betekenis dat de evangelischen, die altijd nogal overtuigd waren van de kracht van hun geloof, thans druk bezig zijn om eigen scholen te stichten. Zij vinden dat kennelijk nodig.
Toch is het opmerkelijk dat juist in Nederland, waar een uitgebreid netwerk van christelijke organisaties bestond en ten dele nog bestaat, de onkerkelijkheid zo hoog ligt en het geloof in God zo laag scoort. De meeste Nederlanders hebben immers op een christelijke school gezeten.
Nog maar enkele decennia geleden kon Nederland beschouwd worden als een land waar kerk en godsdienst een belangrijke plaats innamen. Thans is het een van de meest geseculariseerde landen van Europa. En dan moeten we nog bedenken dat in het geheel van de wereldverhoudingen, Europa, onder invloed van de Verlichting en het communisme, juist sterk geseculariseerd is. Veel meer dan de rest van de wereld, de VS incluis. Daar is eerder sprake van een religieuze renaissance.
tussenkop (u16(Effecten van verzuiling
Kennelijk betekende de verzuiling geen garantie voor de handhaving van het christelijk karakter van ons land. Hooguit was er sprake van een tijdelijk afremmen van het secularisatieproces. Daarentegen is de secularisatie in Nederland de laatste veertig jaar juist extra hard gegaan. Hoe is dat te verklaren?
Anders dan in de meeste Europese landen manifesteerde de onkerkelijkheid zich in Nederland al in een vroeg stadium (voor 1940) op betrekkelijk grote schaal. De stelling is te verdedigen dat dat een gevolg was van de verzuiling en de kerkelijke verdeeldheid.
Kerkelijke verdeeldheid kenden we als sinds de Reformatie. De Gereformeerde/Hervormde Kerk omvatte in Nederland nooit veel meer dan de helft van de bevolking. Alleen ten noorden van de grote rivieren had zij het karakter van een volkskerk. Die positie brokkelde verder af door Afscheiding en Doleantie. Hier meer en daar minder. Hervormd zijn was in ieder geval niet meer vanzelfsprekend.
Dat leidde ertoe dat hier, minder dan elders (bijvoorbeeld in de Scandinavische landen) mensen die qua overtuiging en praxis aan de rand van de kerk waren terechtgekomen, formeel tot de kerk bleven behoren. In Nederland werd het lid zijn van een kerk niet gezien als een vanzelfsprekendheid, waarbij het lidmaatschap verder nauwelijks iets voorstelde.
Ook de verzuiling drong de mensen tot een keuze. Stuurde je je kinderen naar de christelijke of naar de openbare school? Werd je lid van de socialistische of de christelijke vakbeweging? In godsdienstig meer homogene landen, waar geen aparte christelijke scholen waren, bleef de staatsschool langer een algemeen christelijk karakter behouden.
In de loop der jaren vervaagde dat karakter echter, zoals ook het percentage kinderen die gedoopt werden, huwelijken die kerkelijk bevestigd werden en kerkelijke begrafenissen op den duur ging dalen. De komst van grote groepen allochtonen dwong de openbare school in die landen om zich, meer dan voorheen, neutraal op te stellen. Mensen waren geleidelijk aan zozeer van de kerk vervreemd dat die kerkelijke rituelen voor hen niet meer hoefden.
De positieve kant van de kerkelijke verdeeldheid en de verzuiling was dat Nederland ook grote groepen mensen telde voor wie de godsdienst geen marginale zaak was, maar een die hun leven stempelde. Men wist waarom men niet hervormd of rooms-katholiek was, maar gereformeerd.
Orthodox-protestanten en rooms-katholieken bouwden hun eigen zuil op. Na een halve eeuw of meer kwam ook daar de klad in. Met name omdat in kerk en organisaties degenen die de leiding hadden, niet meer achter de oorspronkelijke geloofsovertuiging stonden en aan het schuiven gingen. Kerken liepen leeg, zuilorganisaties verloren hun identiteit. Was voorheen de Hervormde Kerk (en dan vooral de linkervleugel daarvan) de grote leverancier van onkerkelijken, na 1960 deed de Rooms-Katholieke Kerk daar niet voor onder. Enkele decennia daarna lieten ook de Gereformeerde Kerken een behoorlijke uitstroom zien.
Wel bleef in Nederland, meer dan in andere Europese landen, een harde kern van trouw meelevende kerkgangers over. Veelal sturen zij hun kinderen met overtuiging naar een school van eigen signatuur, stemmen zij op een christelijke partij en laten zij hun geloofsovertuiging ook in andere maatschappelijke keuzes blijken.
tussenkop (u16(Een land van uitersten
Nederland is wat dat betreft een land van uitersten. Sterk geseculariseerd, met een hoog percentage mensen die tot geen kerk behoren, maar ook niet te verwaarlozen groepen die daarin niet meegaan. Van Nederland geldt wellicht niet, zoals een leidinggevende van de Deense volkskerk enkele jaren geleden met een zekere tevredenheid zei, dat van elke familie ieder jaar wel iemand een keer naar de kerk komt. Maar wat is de waarde van een dergelijke marginale betrokkenheid?
We kunnen dus constateren dat de verzuiling het christelijk karakter van Nederland niet heeft kunnen handhaven, om toch op de bres te blijven staan voor de christelijke school. Meer dan andere christelijke organisaties heeft die immers zijn waarde. Het onderwijs heeft een grotere affiniteit tot de geloofsovertuiging dan bijvoorbeeld de politiek of de vakbeweging. In landen waar geen christelijke partijen, vakbonden of dagbladen bestaan, zie je vaak wel dat er vanuit bepaalde kerken (kerken met een duidelijk profiel) eigen scholen worden opgericht.
Dat betekent dat de verdediging van artikel 23 van de Grondwet voor ons een aangelegen punt moet zijn. De schatkist wordt niet alleen door aanhangers van het openbaar onderwijs gevuld, maar ook door christelijke ouders. Uit dien hoofde hebben ze evenveel recht op bekostiging van hun school.
Daarbij moeten we niet vergeten dat de onderwijspacificatie voor ons nooit het ideaal geweest is. In de traditie van de SGP en de CHU is altijd vastgehouden aan de gedachte dat heel het onderwijs een christelijk karakter moet dragen. Bijbels geïnspireerd onderwijs is immers voor iedereen van grote waarde. Vanuit dat perspectief bezien had de onderwijspacificatie van 1917 het karakter van een ”next best”-oplossing. Gezien de vergaande secularisatie van onze maatschappij is er alle reden om die oplossing te blijven verdedigen.