Zuster in Afrika
„Zuster, zuster, geef me een Zuid-Sudanees pond”, vraagt een jonge vluchteling. „Wat wil je met een pond doen?” vraagt zuster Amela Francis. „Met een pond koop ik een kogel en daarmee schiet ik de moordenaar van mijn vader dood”, zegt het joch.
Omstanders liggen dubbel van het lachen, en ook zuster Amela Francis (41) grinnikt heel even om de ‘grap’, en aait het kind over z’n bol. „Kinderen zijn getraumatiseerd door de oorlog”, zegt ze. „We doen spelletjes met hen en laten hen tekenen. Zo helpen we hen om hun angst te verminderen en werken we aan herstel van vertrouwen.”
Zuster Amela loopt van tent naar tent in het vluchtelingenkamp Tong Ping, vlak bij de Zuid-Sudanese hoofdstad Juba. Ze werkt samen met een twintigtal Indiase zusters. „We willen het lijden van oorlogsslachtoffers verminderen”, zegt ze. „Elke vluchteling moet leven met zijn eigen, gruwelijke geschiedenis, velen lijden aan een posttraumatisch stresssyndroom. Wij richten ons met de broodnodige noodhulp op de meest kwetsbare kampbewoners: vrouwen, kinderen, ouderen, zieken en gewonden. Lichamelijke en geestelijke wonden moeten helen.”
Instabiel
De zusters geven de kinderen voeding en schoon drinkwater, waardoor ze minder snel ziek worden. „We lenigen de basisbehoeften van getraumatiseerde kinderen”, zegt zuster Amela. „De kinderen krijgen medische hulp en materiële steun en stabiliteit door onderwijs. Dankzij deze dagvulling hoeven ze niet door het kamp te zwerven.”
Veel Zuid-Sudanezen vinden het te gevaarlijk om terug te keren naar hun huizen, de situatie in hun land is nog instabiel. Ongeveer 800.000 vluchtelingen verblijven in kampen, 250.000 anderen vluchtten naar buurlanden. Duizenden mensen kwamen om of raakten gewond, veel vrouwen en meisjes zijn niet veilig in de overvolle vluchtelingenkampen. Bovendien dreigen 50.000 kinderen ondervoed te raken nu jonge gewassen werden vernietigd.
Zuster Amela ontmoet in het kamp de 29-jarige moeder Farut. Farut heeft vier kinderen in de leeftijd van 8 tot 13 jaar. „Op 15 december werd mijn man doodgeschoten op de Jebelmarkt in Juba”, zegt Farut. „Hij was handelaar. Ik ben naar het vluchtelingenkamp gegaan, omdat het te gevaarlijk is om thuis te wonen zonder man. Het liefst wil ik met mijn kinderen teruggaan naar huis.” Farut is blij met de steun die ze van de zusters ontvangt.
Een stukje verderop krijgen Ninjiar Gais (4), Luuk (5) en Nako (10) een zak voedsel van zuster Amela. „Deze weeskinderen worden opgevangen door hun grootmoeder”, vertelt Amela. „Wij steunen haar daarbij.”
Grillen
„Op mijn zestiende kreeg ik de roeping om God te dienen, en het klooster in te gaan”, zegt zuster Amela, de vijfde in een gezin met tien kinderen. „Ik kreeg in september 2003 van het hoofd van mijn congregatie de opdracht om naar Afrika te gaan om de armen te helpen. Zo kwam ik terecht in Sierra Leone, Malawi, Tanzania en uiteindelijk in Zuid-Sudan.”
Amela is eens in de drie jaar twintig dagen vrij om haar familie te bezoeken. „Ik mis mijn familie”, zegt de zuster. „Maar gelukkig beschouw ik iedereen als mijn familie. En door redelijk goede internetverbindingen kan ik gemakkelijker dan vroeger contact houden met het thuisfront en met hen meeleven.”
De zuster vertelt dat ze erg moest wennen toen ze net in Afrika arriveerde. „Ik kwam midden in het oerwoud van Sierra Leone terecht, in een land met een totaal andere cultuur. Vooral de soberheid en eenzijdigheid van de maaltijden stonden me tegen. Ik at slecht, en daardoor ging mijn gezondheid snel achteruit. Nog steeds staat het eenzijdige Afrikaanse eten me tegen. De Indiase keuken is veel gevarieerder. Die mis ik elke dag.”
Ze noemt ook het transport in Zuid-Sudan als een probleem. „Het is elke dag een hele puzzel om 24 zusters op de plek van bestemming te krijgen. De wegen zijn zeer slecht en in de hoofdstad Juba staan elke dag files. Bovendien krijg je te maken met wegversperringen. We werden onlangs aangehouden door soldaten en moesten aan de kant van de weg gaan zitten. De soldaten dienden zich door onze aanwezigheid ineens menselijk op te stellen, terwijl wij aan hun grillen waren overgeleverd. Het waren angstige momenten. Gelukkig zijn er geen ongelukken gebeurd en konden we onze weg na enige tijd, heelhuids vervolgen.”
Taalproblemen
Bovendien ondervinden de zusters taalproblemen. „Een paar zusters hebben in een paar maanden tijd het Arabisch onder de knie gekregen en kunnen communiceren met de vluchtelingen, maar de andere zusters moeten nog met hun handen en voeten praten.” Engels is een van de officiële voertalen in Zuid-Sudan, maar veel burgers beheersen het niet.
„Ik vind het jammer dat de Zuid-Sudanese bevolking wat besluiteloos is”, zegt zuster Amela. „Mensen vinden het moeilijk om beslissingen te nemen en om tot actie over te gaan.”
Vandaag leren de kinderen in het kamp het alfabet, in een grote tent van de Unicef. Als het te warm wordt, verhuizen kinderen en nonnen naar buiten en doen daar spelletjes. Op Indiase liedjes wordt Afrikaans gedanst.
„Toen de oorlog in Zuid-Sudan uitbrak tussen de Dinka- en de Nuerstam was een aantal van onze zusters net in de hoofdstad Juba gearriveerd”, zegt zuster Amela. „We vroegen ons af of we onze missie moesten laten doorgaan en hielden crisisberaad. Unaniem besloten we te blijven, omdat de Zuid-Sudanezen onze hulp juist tijdens de oorlog extra hard nodig hebben. We konden de mensen niet in de steek laten.”
De Zuid-Sudanezen waren blij verrast, want veel hulpverleners verlieten vanwege de burgeroorlog, halsoverkop het land. Zuster Amela: „We gaan gewoon door met onze speciale vrouwengroepen, met het verlenen van microkrediet en ook onze landbouwgroepen komen bijeen, ondanks de oorlog. Vanuit Nederland worden we gesteund door de ontwikkelingsorganisatie Mensen met een Missie.”
Bij het verlaten van het vluchtelingenkamp worden Amela’s slippers en voeten met ontsmettingsmiddel uit een plantenspuit bewerkt. De cholera, die net is uitgebroken, mag het kamp niet uit – samen met de non.
„De vriendelijkheid van de mensen hielp mij door de eerste, moeilijke tijd in Afrika heen. Die vriendelijkheid is een eigenschap die ik graag wil overnemen van de Afrikanen. De mensen zijn voor mij het hoogtepunt van mijn werk in Afrika. Als je uitdeelt aan armen krijgt je veel terug. Vooral kinderen hebben mijn hart gestolen en doen dat elke keer weer. Mijn werk in Zuid-Sudan is waardevol door hun plezier, enthousiasme en levensvreugde.”