Ben van Oosten en Leonard Sanderman over Engelse muziek
Engelse kathedraalmuziek spreekt tot de verbeelding van Nederlanders. De Haagse organist Ben van Oosten roemt de „wonderbaarlijke klank” van het Willisorgel in Salisbury Cathedral. De van oorsprong Rijssense musicus Leonard Sanderman is dusdanig verknocht aan de Engelse muziekcultuur dat hij er niet meer weg wil.
De wonderbaarlijk sound van Willis
Ben van Oosten (1955) verwierf wereldwijde roem met zijn opnames van het werk van Franse componisten zoals Guilmant, Widor, Vierne en Dupré. Zijn meest recente cd op het Duitse label MDG (316 1836-2) komt echter uit Engeland en is gewijd aan de componisten Hollins, Thalben-Ball, Stanford, Whitlock, Best, Lemare en Elgar. Later dit jaar moet deel 2 verschijnen, met daarop ook nog composities van Smart, Howells, Ireland en Bridge.
De Haagse musicus noemt het een tussendoortje. „Na de grote serie met de integrale orgelwerken van Dupré en de 3-cd-box met het orgelwerk van Saint-Saëns was het tijd voor iets toegankelijks.” Maar over zijn uitstapje spreekt Van Oosten even enthousiast als over een integrale. „Ik heb veel Engels repertoire gespeeld. En toen ik de laatste keer in de kathedraal van Salisbury speelde, dacht ik: Wat is dit toch prachtig. Hier wil ik nog eens iets opnemen. Dat is nu gebeurd.”
De Engelse orgelmuziek uit het victoriaanse tijdperk is heel anders dan de Frans-romantische muziek uit dezelfde periode. „De Franse muziek is symfonisch, gebaseerd op het principe van klankensembles, waarbij een orgeltype als dat van Cavaillé-Coll helemaal past. De Engelse orgelmuziek zou ik eerder orkestraal willen noemen, helemaal gedacht vanuit het symfonieorkest. Daardoor is ze nóg veelkleuriger, met veel meer kleine details. Je moet deze muziek bijna als een transcriptie van een orkestwerk behandelen. De muziek van de Fransman Guilmant komt er nog het dichtst bij. Bij hem vind je ook veel karakterstukken. Hij is dan ook door de Engelse componisten beïnvloed.” Edward Elgar steekt wat Van Oosten betreft met kop en schouders boven de andere componisten op de cd uit. „Ze zijn allemaal door hem beïnvloed. Zijn grote orgelsonate is een meesterstuk van hoog niveau. Als je dat wilt begrijpen, moet je echt zijn orkestwerken beluisteren. Dan ga je die orgelmuziek anders spelen, meer orkestraal gedacht.”
Bij het uitvoeren van het Engelse repertoire komt nogal wat kijken, aldus Van Oosten. „De muziek zelf vraagt veel van je technisch kunnen. En daarbij heb je enorm veel registratiewisselingen. De Setzers, waarmee je registraties programmeert, heb je hard nodig. Neem het stuk ”Nimrod” van Elgar. Het is maar kort. Maar in een paar maten gebeurt soms ontzettend veel, wat heel geleidelijk moet gaan. De Engelse organisten zijn er bedreven in. Maar ik heb altijd wel even tijd nodig om daarop in te spelen.”
Bij al zijn opnames wil de Haagse organist iets toevoegen aan wat er al is. Wat voegt hij met dit tweeluik toe aan wat Engelse organisten aan opnames maakten? „Ik heb veel waardering voor hoe mijn Engelse collega’s dit repertoire spelen. Heel virtuoos vaak. Maar ik mis soms wel een stuk expressie. En dat is iets waar deze bij uitstek romantische muziek om vraagt.”
Over de vraag welk orgel hij zou uitkiezen, hoefde van Oosten niet lang te denken. „Het orgel in Salisbury Cathedral is van ”Father” Henry Willis, dé orgelbouwer uit die tijd, vergelijkbaar met Cavaillé-Coll in Frankrijk. Willis vond zelf het vierklaviers instrument in Salisbury, dat hij in 1877 opleverde, het meest geslaagd. Het is ook een van de weinige orgels uit de 19e eeuw die ongewijzigd zijn gebleven.”
De klank van het kathedraalorgel is overweldigend, aldus de musicus. „De verschillende delen staan verspreid in het koorgedeelte van de kerk opgesteld, zodat de klank van verschillende kanten komt: wonderbaarlijk! Bij uitstek geschikt ook om de kathedraalkoren te begeleiden. Waarbij het me altijd opvalt dat zo’n instrument nooit de koorklank overstemt, maar ermee versmelt.” Hij moet naar woorden zoeken om de klank te typeren. „Een volle, orkestrale grondstemmenklank, verfijnde solotongwerken, een breed en indrukwekkend volle werk, prachtige strijkers. Een ander klankkarakter dan een orgel van Cavaillé-Coll, dikker en met een nog grotere verscheidenheid aan orkestrale kleuren en nuances.”
Dat de 19e-eeuwse Engelse orgelmuziek op een paar stukjes van Best en Hollins na in Nederland weinig voet aan de grond gekregen heeft, is niet helemaal waar, zegt Van Oosten. „Piet van Egmond heeft dit repertoire vaak gespeeld. Nu deed hij natuurlijk veel met theaterorgels, en daar ligt deze muziek heel dichtbij. Maar hij was veel actiever in het promoten van deze composities dan bijvoorbeeld Feike Asma.”
In Nederland is er wel altijd het probleem van de orgels. „Deze muziek is veelal geschreven voor enorme concertzaalorgels zoals je die in Engeland veel had en hebt. In Nederland staat het orgel vanouds veel meer in een kerkelijke context. Het Doelenorgel in Rotterdam is een uitzondering. Het Ademaorgel in de rooms-katholieke Sint-Bavo in Haarlem met al z’n speelhulpen, daar kun je dit repertoire wel op spelen. Maar als je de orgelsonate van Elgar op een doorsnee Hollands instrument wilt vertolken, heb je vier registranten nodig.”
Gegrepen door de anglicaanse liturgie
Leonard Sanderman (1991) is helemaal ondergedoken in de Engelse orgel- en koorcultuur. Tijdens zijn driejarige studie aan Keble College in Oxford was hij tegelijk bezig als organ scholar. Het afgelopen jaar deed hij zijn ‘stage’ als organ scholar aan de kathedraal van Chichester. Per augustus heeft Sanderman een vaste baan als Director of Music aan St Wilfrid’s Church in Harrogate (North Yorkshire).
Wat hem trekt in de Engelse muziekcultuur? „Toen ik in Oxford ging kijken, sprak het me bijzonder aan dat je daar enerzijds op hoog niveau aan de universiteit kunt studeren, terwijl je tegelijk zo intensief bezig bent met orgelstudie en het leiden en begeleiden van het kapelkoor. Die combinatie is in Nederland ondenkbaar.”
Ook de orgelcultuur is in Engeland anders dan wat Sanderman, afkomstig uit Rijssen, gewend was. „Hier in Engeland is de orgelcultuur helemaal gebaseerd op de koorcultuur; ze gaan hand in hand. Je hebt organisten die na een belangrijke orgelpost verdergaan als koordirigent en het orgel bijna niet meer aanraken. Je bent allround musicus. Zo heb ik dat in Oxford ook gedaan. Meestal had ik in een week één dienst waarin ik dirigeerde; in een andere zong ik zelf mee, terwijl ik in twee diensten als organist begeleidde. Doordat je steeds dicht bij het vuur zit, krijg je een enorme ervaring op alle fronten.”
Heeft hij voorkeur voor het een of het ander? „Niet echt. Ik doe het graag allebei. De afgelopen jaren heb ik veel orgel gespeeld, in Harrogate ben ik straks vooral als koordirigent bezig. Dan is er een assistent-organist die de koorbegeleiding grotendeels voor zijn rekening neemt. Van mij wordt dan wel weer verwacht dat ik na de dienst een groot orgelwerk speel.”
De orgelmuziek die tijdens de diensten in de kathedralen klinkt, is meestal niet die van Engelse componisten als Best, Hollins of Lemare, zegt Sanderman. „Die muziek is toch vooral voor concertzalen en stadhuizen bedoeld. Soms hoor je in de kathedraal iets van Stanford of Elgar, maar organisten spelen vooral Purcell, Bach, Buxtehude, een beetje Reger, Mendelssohn en Brahms, en van de Fransen vooral Widor, Vierne en Duruflé. Ze willen louter het beste doen. Avontuurlijke muziek zul je niet gauw horen.”
Zelf ziet hij het als een uitdaging om daar wat aan toe te voegen. „Met Kerst speelde ik een van de koraalfantasieën van Karg-Elert. Een geweldig stuk, maar ze hadden het hier nog nooit gehoord. Ik zoek altijd naar muziek die onder op de stapel is beland. Dan vind je soms meesterwerkjes die compleet zijn genegeerd.” Ook Nederlandse muziek zet Sanderman op de lessenaar. „Laatst gaf ik een concert rond het thema koralen. Behalve muziek van Mendelssohn, Rheinberger en Reger heb ik composities van Kint, Andriessen, Strategier en m’n vader, Dick Sanderman, gespeeld. Van Andriessen hebben ze vaak nog wel gehoord, maar de andere Nederlandse componisten kennen ze niet. Toch zei de organist van Lancing College, waar ik speelde, dat hij heel blij was dat ik niet op de standaardmanier te werk was gegaan: dit keer geen Bach en Buxtehude op het neobarokke koororgel gevolgd door Widor en Dupré op het romantische grote orgel. Zoiets sterkt mij in de gedachte dat je de orgelcultuur moet blijven vernieuwen.”
Ook als het gaat om koormuziek kijkt Sanderman graag breed. „In een evensong moet je dicht bij de Engelse stijl blijven. Maar voor de ochtenddienst put ik graag uit de Duitse, Franse en Nederlandse traditie. Ik doe bijvoorbeeld veel met de koormuziek van Schubert. En als het om Engelse componisten gaat, voer ik graag muziek van 20e-eeuwse componisten als Herbert Howells of Lennox Berkeley uit. Die schrijven net iets gewaagder dan hun voorgangers.”
Ziet Sanderman zichzelf nog terugkomen in Nederland? „Dat weet ik niet. Vooralsnog heb ik het gevoel dat mijn roeping hier ligt. En misschien ga ik na Harrogate nog wel naar Duitsland of de VS. Februari vorig jaar heb ik hier belijdenis gedaan in de Anglicaanse Kerk. Een kerk die niet zo’n grote breuk met Rome heeft gekend als de kerken van de Reformatie. Daardoor is het mooie van de katholieke liturgie blijven bestaan. Dat spreekt me bijzonder aan. De Anglicaanse Kerk omarmt de volle breedte van het christendom: Chichester ligt wat in het midden, met een traditionele vorm, maar qua theologie liberaal. Straks in Harrogate kom ik in een gemeente die meer in lijn ligt met de theologie waarmee ik me verbonden voel. Ook liturgisch is het erg traditioneel, maar op een innovatieve manier. Een 21e-eeuwse liturgie binnen een traditionele context. Daar voel ik me thuis.”