Dr. Hebe Kohlbrugge viert honderdste verjaardag in Zeist
Honderd jaar werd ze vorige week dinsdag. „Een wonder.” Zaterdag vierde dr. Hebe Kohlbrugge het, samen met tal van vrienden en bekenden, uit binnen- en buitenland.
De ruime kerkzaal van de evangelische broedergemeente in Zeist is goeddeels gevuld. „We zijn hier bij elkaar, joden, christenen, maar ook mensen die niets met geloof of religie hebben”, zegt emeritus predikant dr. J. Kronenburg in zijn welkomstwoord. „Wat ons bindt, is de honderdste verjaardag van Hebe Kohlbrugge.”
De oud-verzetsstrijdster heeft het programma voor de dankdienst tot in de kleinste puntjes zelf samengesteld. Een „laudatio” –lofrede– op haar persoon zal er dan ook niet klinken. Centraal staat Psalm 92, de psalm met daarin onder andere de woorden „Nog in hun grijsheid lopen zij uit, - blijven groen en vol frisheid” (Naardense Bijbel).
Psalm 92 bevat ook de tekst waarover dr. K. H. Miskotte op 9 mei 1945, in een dankdienst daags na de Bevrijding, preekte in de Nieuwe Kerk te Amsterdam: „Want zie, Uw vijanden, o Heere, want zie, Uw vijanden zullen vergaan.” Dr. Kronenburg: „Hebe had moeite met deze preek van Miskotte: „Ik heb het concentratiekamp overleefd, maar al die miljoenen Joden dan?” En al die arme mensen in Syrië dan? En pater Van der Lugt dan, die onlangs zo lafhartig werd vermoord? En toch –dennoch, om een echt kohlbruggiaans woord te gebruiken– staat als een paal boven water dat de schoften, Gods vijanden, van de aardbodem zullen vergaan. En de rechtvaardigen zullen groeien als een palmboom.”
Na een „moment van inkeer en verstilling” klinkt, onder begeleiding van organist Jan Jansen, een lied van Ad den Besten, ”Nooit lichter ving de lente aan”. Weliswaar zijn „Gods vijanden vergaan”, bracht de dichter het daarin onder woorden, maar „O God, wat zijn wij dwaas geweest,/ dat w’aan de vrijheid zo gewenden,/ dat wij de vijand niet herkenden,/ in opstand tegen U, het meest/ in eigen hart en geest.”
Glashelder
Dan neemt de honderdjarige zelf plaats achter de tafel voorin de kerk. Klein van postuur; glashelder van geest. „Wat is het fijn om zoveel vrienden om je heen te zien”, zegt ze. Met ere noemt Kohlbrugge haar „liefste vriendin”, Ruth Wallage. „Zij is als door een wonder uit Auschwitz teruggekomen, en ik ben als door een wonder uit Ravensbrück teruggekomen.”
Ds. M. Th. Gill, predikant van de Zeister broedergemeente, had het schertsenderwijs aangekondigd: Kohlbrugge zou „een minuut per levensjaar” voor haar toespraak nodig hebben. Hij blijkt niets teveel te hebben gezegd.
Ze hééft dan ook iets te vertellen. Maandenlang verbleef ze in de oorlogsjaren in concentratiekamp Ravensbrück. „Op 4 april 1944 werd ik gearresteerd. Ik was, op verzoek van het verzet, op weg geweest naar de Nederlandse regering in Londen. Op het station in Tilburg zou iemand staan te wachten. Maar er kwam niemand. Toen ben ik weer teruggegaan naar Amsterdam. Maar in de trein was een hele scherpe controle – en mijn persoonsbewijs was vals.”
Vanuit de cel in Amsterdam gaat het naar Scheveningen, vandaaruit naar kamp Vught, ten slotte Ravensbrück. Kohlbrugge verhaalt van de verschrikkingen in dit kamp. „Jongetjes van vijf jaar die gesterilliseerd werden, onverdoofd. Hun gegil, gebrul! En de volgende dag liet diezelfde arts die zó tegen die arme kinderen had staan schreeuwen, mij, heel rustig, vrij.”
Dikke deken
Daarmee is haar verhaal echter niet afgelopen. In het tweede deel vertelt Kohlbrugge over de contacten die zij na 1945, vanuit het orgaan kerk en overheid van de Hervormde Kerk, kreeg in Duitsland, later ook in landen achter het IJzeren Gordijn. „Het communisme lag als een dikke deken over landen als Tsjechië, Polen, Hongarije, Roemenië. Samen met mijn zuster Hanna heb ik geprobeerd gaatjes in deze deken te prikken.” In de Bohemen en Moravië gingen er deuren open „dankzij mijn lieve overgrootvader”, de bekende negentiende-eeuwse predikant dr. H. F. Kohlbrugge.
Ze besluit haar toespraak met een dankwoord, aan alle aanwezigen – ook zij die het mogelijk maken dat zij nog altijd in haar woning in Utrecht kan blijven. „Maar uiteindelijk komt alle dank toe aan God de Heer, Die mij geholpen heeft. Die ervoor zorgde dat de Sachbearbeiter in Scheveningen mij geloofde, dat de Aufseherin in Vught mij niet verraadde, Die mij in contact bracht met de communistische meisjes in Ravensbrück.” Dan klinkt het, massaal: „Dankt, dankt nu allen God/ met hart en mond en handen.”
Lees ook:
Kohlbrugge: Dit land is afgezakt tot het summum van oppervlakkigheid,