DEN HAAG. Afschaffing van het verbod op godslastering „drijft een wig tussen bevolkingsgroepen.” CU-senator Kuiper doet daarom „een klemmend beroep” op zijn collega’s om dinsdag niet akkoord te gaan met dit initiatiefwetsvoorstel.
Nog even en Nederland kent geen verbod meer op godslastering. Het initiatief van D66 en SP om dit wetsartikel te schrappen, nadert het einde van de parlementaire behandeling. Dinsdag spreekt de Eerste Kamer erover. CU-senator Kuiper doet nog een laatste poging de voorstanders van deze wet tot inkeer te brengen.
Het is een verloren strijd, toch?
„Ik weet dat in de Tweede Kamer alleen CDA, ChristenUnie en SGP tegen stemden. Dat geeft weinig hoop voor de afloop van het debat vandaag, zou je zeggen. Toch wil ik een uiterste poging doen de voorstanders met mijn argumenten te bereiken. Wat mij daarbij enige moed geeft, is dat de Eerste Kamer, meer dan de Tweede, altijd kritisch geweest is over de stelling dat iedereen altijd maar moet kunnen zeggen wat hij denkt. De Senaat let vanouds ook scherp op de balans tussen grondrechten, een kwestie die bij dit onderwerp prominent speelt.”
In sommige grote fracties, zoals die van VVD en PvdA, zou twijfel bestaan over nut en noodzaak van dit wetsvoorstel.
„In de schriftelijke gedachtewisseling die de Senaat al met de initiatiefnemers heeft gehad, kozen ook niet-christelijke fracties voor een kritische insteek. Ik ga er zonder meer van uit dat er ook in die fracties debat is over de vraag of Nederland beter wordt van deze initiatiefwet.
Hoe dan ook, ik overweeg serieus over dit wetsvoorstel hoofdelijke stemming te vragen. Het is naar mijn mening zo’n belangrijk onderwerp dat elke individuele volksvertegenwoordiger zich er maar openlijk over moet uitspreken. De indieners spreken mooie woorden over het gelijkheidsbeginsel, dat zou eisen dat gelovigen in onze samenleving niet beter beschermd worden dan ongelovigen. Maar mijn fractie ziet dit vooral als een voorwendsel om gelovige medeburgers te treffen. Dit gaat werken als een breekijzer in onze beschaving en als een wig tussen bevolkingsgroepen.”
Is dat niet al te zwaar aangezet? Het blasfemieverbod is, zeggen tegenstanders, als jarenlang een dode letter. Als het verdwijnt, verandert er aan de maatschappelijke werkelijkheid niets.
„Dat geloof ik niet. Het schrappen van het verbod op godslastering gaat door deze en gene opgevat worden als een signaal. Zo van: „Aha, godsdienstige voorstellingen zijn vanaf nu vogelvrij.” Het zou mij niet verbazen als sommigen het aanvaarden van deze initiatiefwet zullen zien als een vrijbrief om gelovigen te beschimpen. Er zijn in onze samenleving nu eenmaal genoeg mensen die voortdurend de grenzen opzoeken. Ik zie de spottende cartoons eerlijk gezegd al voor me...”
In uw eigen achterban klinkt soms het geluid: „Laten we ons maar niet te druk maken om het schrappen van het blasfemieverbod. God hoeft niet beschermd te worden. En het is volstrekt onnodig dat wij christenen voor onszelf een bijzondere status opeisen.”
„In die redenering ga ik dus niet mee. Mijns inziens stap je dan in het denksysteem van seculiere partijen, die het blasfemieverbod framen alsof het een onnodige, extra bescherming van gelovigen zou betreffen. Maar dat ís het niet. Het recht op vereniging is toch ook niet discriminerend voor mensen die géén vereniging op willen richten? Wie geen specifiek geloof aanhangt, kan in zijn geloof niet gekwetst worden. Dat spreekt voor zich.
Als deze wet wordt aangenomen, moeten wij niet klagend in een hoekje gaan zitten. Onze ziel en zaligheid hangt er niet van af. Maar nu we het blasfemieverbod nog hebben, wil ik me tot het uiterste inzetten voor het behoud van deze beschavingsnorm.”