APELDOORN. Het zijn vooral de nationale politici die het debat over ingrijpen in Syrië voeren. Internationale organen zoals de VN, de EU of de NAVO spelen hooguit een rol in de marge.
Het was eigenlijk een beetje aandoenlijk toen VN-topman Ban Ki Moon deze week in Den Haag bedelde om nog „vier dagen” extra voor het inspectieteam in Syrië. Hij mocht dan een eregast zijn van de Nederlandse regering, maar als het over zaken gaat, moet hij zijn hand ophouden.
Samen met Ban hebben ook de Verenigde Naties als wereldorganisatie weinig in de melk te brokkelen. Toen de Britse minister Hague (Buitenlandse Zaken) aankondigde dat hij de Veiligheidsraad toestemming voor militair ingrijpen wilde vragen, zei hij in één adem dat hij dit niet noodzakelijk vond.
Het debat waaraan Hague met deze opmerking deelnam, is heel oud. Het is de telkens terugkerende stelling rond ingrijpen: de morele plicht is groter dan het juridische verbod. Zo ging dat ook in 2003, toen het een invasie in Irak betrof. De toenmalige VN-secretaris-generaal, Kofi Annan, leed later zelfs onder een depressie als gevolg van dat hoofdstuk in de VN-geschiedenis. De ironie hierin is wel dat de Verenigde Naties zijn opgericht om meer moraal in de machtspolitiek te brengen.
Hetzelfde patroon is te zien bij andere internationale organisaties, zoals de Europese Unie en de NAVO. EU-buitenlandchef Catherine Ashton benadrukte deze week wel dat een mandaat van de Veiligheidsraad „extreem belangrijk” was, maar haar stem deed er niet toe voor de Britse en de Amerikaanse regering. In de hoofdsteden van de coalitie tegen Syrië was eenvoudigweg besloten dat deze goedkeuring niet nodig was.
In internationale organisaties hebben natiestaten elkaar natuurlijk wel nodig. Maar de ruggengraat van de EU is onderlinge handel. Op dat vlak zijn de landen bereid tot afstemming. Rond buitenlandse relaties hebben de landen hun eigen geschiedenis en voorkeuren. Groot-Brittannië stond honderd jaar geleden aan het hoofd van een koloniaal wereldrijk. Dat zorgt nog altijd voor een heel andere opstelling dan die van Duitsland, dat nooit een koloniale grootmacht was en door de Tweede Wereldoorlog bovendien weerzin tegen militair optreden heeft.
Die historische verscheidenheid zorgt ervoor dat zaken van oorlog en vrede voor grote verdeeldheid zorgen. Bij alle internationale organisaties zijn de littekens van de Irakoorlog van 2003 bovendien nog voelbaar.
Ook de NAVO doet nauwelijks mee aan het debat over Syrië. Het bondgenootschap is het er wel over eens dat het gebruik van chemische wapens niet onbeantwoord kan blijven. Maar concrete voornemens over actie zijn er niet. De lidstaten maken dat onmogelijk. Turkije bijvoorbeeld staat al een tijdlang te trappelen om buurland Syrië te grazen te nemen, maar de andere lidstaat Polen wil daar niet aan meedoen.
Zo lang natiestaten hun eigen boontjes willen blijven doppen, zal dit ook niet veranderen.