Lantaarn als huwelijksmakelaar
In zijn boek ”De ”Domeneer” van Turfland” (1916, herdrukt in 1983) beschreef Willem de Weerd (1879-1946) de eerste twaalf jaren van zijn ruim veertigjarige pioniersarbeid in de Drentse veenkolonie Klazienaveen-Noord.
Toen hij er in 1904 als godsdienstwijzer-evangelist begon, stond er te midden van een grote wildernis een klein houten kerkje, hoewel in een nieuwe kolonie eerder een kroeg werd gebouwd dan een kerk. De initiatiefnemer, collega-evangelist Braak Hekke, ploeterde op zondagmiddag vaak tevergeefs een tijdlang door de modder, slechts om te constateren dat er geen kerkgangers waren.
Maar De Weerd had zich maar één doel gesteld: „Ik preek net zo lang tot ik tenminste een flinke kerk kan neerzetten.” Die kwam er in 1923, mede door de opbrengst van zijn boek(en). Zijn zoon (ds. Willem de Weerd jr.) noemt ”De ”Domeneer” van Turfland” „een indrukwekkende reportage van zijn persoonlijke en ambtelijke ervaringen, zijn hoop en wanhoop, zijn geloof en twijfel, zijn dromen en teleurstellingen, zijn lofzangen en klaagzangen.” Onmogelijke leefomstandigheden, bijgeloof in heksen en spoken, kindersterfte, onbeschrijfelijke ellende vanwege „de priesters of slachtoffers van Bacchus”, bedreiging met de dood, ontoereikend traktement, modderpaden waarover de voorganger urenlang, ’s avonds in het aardedonker, te voet moest gaan, waarbij hij op een keer bijna iedere minuut in een sloot of in de modder viel. Hij zag zichzelf in die jaren „een halve wilde” worden, die niet meer terugkon naar de beschaafde wereld.
Maar ook passeert in dit boek „de engel van de humor.” Acht maanden na zijn komst vestigde zich in Klazinaveen een twintigjarige onderwijzeres, die hetzelfde kosthuis betrok als de evangelist. Toen echter de liefde haar intrede deed, kozen ze elk hun eigen onderdak. Overdag samen wandelen werd als onbetamelijk aangemerkt.
Ook verhaalt hij hoe ’s nachts de vrijers uit het veen naar hun beminden kwamen met een gevulde ”lantaarn”, ofwel een fles met drank. De ouders gingen naar bed en de jongelui lieten hun lantaarn verder ‘leegbranden’. „De fles was zondoende de makelaar van menig ontijdig en alles behalve in de hemel gesloten huwelijk.”
„Hoe luidt het eerste Bijbelvers?” vroeg de prediker zijn catechisanten. „Het luidt wel goed”, was het antwoord.
Een hulpje van de evangelist vertelde op het kerstfeest kinderen vanaf vier(!) jaar over de Reformatie. Hij begon bij de saracenen, die hij afstammelingen van Sara noemde, trok langs mohammedanen, Saksers, Germanen, Friezen en waldenzen, liet Calvijn uit Zweden komen en zei dat roomsen het erg mis hadden maar dat ze toch de pastoor moesten groeten.
Toen de evangelist op een huisbezoek vertelde over de list van de duivel in het paradijs, was de reactie: „Ja, en dat is nou al 6000 jaar geleden, bedenk eens hoe listiger hij in die tijd nog geworden is.”
Toen De Weerd ridder in de Orde van Oranje-Nassau werd, zei Wilhelmina: „U bent zendeling in eigen land.” Zendeling wilde hij al worden toen hij als kind opgroeide op de boerderij. Hij beklom een ladder en preekte voor de koeien, die zijn heidenen waren. Misschien luisterden ze beter dan mensen. Toen prof. Wisse eens zat te vissen, zei iemand: „Jij moet mensen vissen.” „Deze bijten beter”, zei de hooggeleerde.