„Voluit genade, maar tegelijk voluit mensenwerk”
Staat de poort open? „Rond deze vraag zijn we hier in feite bijeen”, zo begon dr. K. van der Zwaag zijn lezing op de studiedag over zijn boek ”Afwachten of verwachten?”, zaterdag in de Rotterdamse Doelen. „Anders gezegd: Staat de poort der genade, de deur der genade open? Voor mij persoonlijk?”
Het vraagstuk is van alle tijden, aldus Van der Zwaag. „Augustinus kreeg, 1600 jaar geleden al, van monniken in Zuid-Frankrijk te horen: „Wat hebben bidden en de oproep tot bekering voor zin als God alles van eeuwigheid af heeft bepaald?”
In zijn 1100 bladzijden tellende boek keert de auteur zich tegen deze geesteshouding, dit „afwachten.” Zalig worden, zei hij zaterdag, „is honderd procent genade, maar tegelijk honderd procent mensenwerk. Aan de ene kant is het waar dat de zondaar nergens recht op heeft; ja, als hij ergens recht op heeft, is dat op de eeuwige dood, krachtens zijn val in Adam. Maar aan de andere kant heeft die zondaar als zondaar een algemeen recht om tot Christus te gaan, omdat Hij -in de woorden van Boston- de Zaligmaker der wereld is. De Engelse schrijvers gebruiken hier het woord ”warrant”, wat te vertalen is met ”volmacht”.”
De inleider daagde „mensen die me verwijten dat ik onze gereformeerde vaderen eenzijdig heb geciteerd” uit „te bewijzen dat de oudvaders dan het tegenovergestelde hebben bedoeld van wat ik van hen heb doorgegeven. Zo niet, waarom dan weinig of nooit die talloze -soms radicale- uitdrukkingen in de mond genomen? Dat zou ook de kansel niet ontsieren!”
Zo’n 700 belangstellenden woonden het congres, georganiseerd door uitgeverij Groen, bij. Drie sprekers waren uitgenodigd om te reageren op Van der Zwaags studie over de toe-eigening des heils. „Ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat ik de intentie van de schrijver voluit deel”, zei dr. W. van Vlastuin, hervormd predikant in Katwijk aan Zee. „Toch maak ik een kanttekening. Het valt mij op dat de auteur de toe-eigening door de Heilige Geest als zodanig niet aan de orde heeft gesteld. Maar kunnen we over de toe-eigening van de belofte spreken zonder dat op de toonhoogte van de bevinding te doen?”
Daar komt bij, zei dr. Van Vlastuin, „dat deze toonhoogte volgens mij de enige uitweg is uit de problematiek waarin dit boek is ontstaan. Het is mijn overtuiging dat het bevindelijk spreken over de toe-eigening van het heil theologische verschillen overstijgt. Ik ben daarom van mening dat Van der Zwaag de gereformeerde gezindte een dienst zou bewijzen als hij in een tweede deel de bevindelijke kant van de toe-eigening van het heil zou belichten.”
Ds. J. Westerink, christelijk gereformeerd predikant te Utrecht-West, gaf aan „tot op zekere hoogte” wel begrip te kunnen hebben voor negatieve reacties op de studie van Van der Zwaag - al betreurde hij het „dat daarin zo weinig doorklinkt dat men de intentie van de auteur heeft begrepen en aangevoeld.”
In de rechterflank van de gereformeerde gezindte, aldus ds. Westerink, „wordt het denken over de toe-eigening des heils mee bepaald door angst voor wat men ziet en heeft gezien aan de andere kant van die gezindte.” Echter, zei hij, „we moeten elkaar toch waarschuwen voor een ander groot gevaar: dat wij als gevolg hiervan steeds verder opschuiven naar de andere, noem het de rechterkant. Immers, of we links of rechts van de weg raken, in beide gevallen raken wij van de weg en lopen wij gevaar te verdrinken.”
W. Büdgen, lid van de gereformeerde gemeente van Moerkapelle en voorzitter van de centrale directie van het Wartburg College, sprak in plaats van drs. P. L. Rouwendal, die zich „om persoonlijke redenen” had teruggetrokken. In zijn coreferaat stelde Büdgen dat de tijdsomstandigheden door de eeuwen heen van grote invloed zijn geweest op het denken over de relatie wedergeboorte, geloof en zekerheid. „Zo ook in de negentiende eeuw. We moeten beseffen dat dit een bijzonder moeilijke tijd is geweest, waarbij als gevolg van de context nogal wat radicaliseringen optraden. In de twintigste eeuw zien we het vaak zo moeizame gevecht om weer een geordend kerkelijk leven te krijgen, met een evenwichtige gereformeerde theologiebeoefening. In dat klimaat zie ik ook ds. G. H. Kersten zijn werk doen. En dat werk heeft veel zegen met zich meegebracht, zegen die tot de dag van vandaag doorwerkt.”
Maar er is ook iets anders, zei Büdgen. „Waarom komt er na de gedegen studies van ds. C. Harinck over de toeleidende weg en over de prediking van het Evangelie geen echt gesprek op gang over deze uiterst belangrijke zaken? Waarom wordt er niet gesproken over een rehabilitatie van ds. R. Kok na deze laatste studie? Hoe komt het dat het gesprek tussen de liggingen zo moeizaam verloopt of zelfs helemaal stokt? Willen we eigenlijk wel echt terug naar de Reformatie en de Nadere Reformatie, naar de puriteinse en Schotse theologie? Of is het uiteindelijk toch zo dat met ds. Kersten en Comrie -waarbij het voor mij echt de vraag is of hij wel in alle opzichten juist wordt geïnterpreteerd- alles is gezegd? Wat zou het een zegen zijn als het kwam tot een heilzaam gesprek over deze zeer wezenlijke zaken.”
Tijdens de forumdiscussie vroeg onder anderen een dochter van wijlen ds. R. Kok het woord. „Ik ben heel blij dat dit boek nu is verschenen. Omdat daarin zo positief over mijn vader wordt geschreven, maar ook vanwege het appèl dat er in doorklinkt om zalig te worden.” Van der Zwaag zei hierop „wel eens bang” te zijn dat het hoofdstuk over ds. Kok „voor velen een van de meest pijnlijke van mijn boek is. Het is tot op heden ook het meest verzwegen hoofdstuk.”
„U hebt uw boek geschreven voor het gewone gemeentelid”, zei een ander, zelf ambtsdrager. „Maar ik kom deze vragen in het pastoraat eigenlijk niet tegen.” Van der Zwaag: „Wat ik hoor van ambtsdragers, is dat deze vragen juist heel breed leven. In gesprekken rond het ziekbed bijvoorbeeld.” Dagvoorzitter drs. I. A. Kole sloot zich daarbij aan. „Hoe vaak hoor ik mensen niet zeggen: „De grote zaak, hè.” Maar wat is dat dan, die grote zaak? Wat is een vierschaarbeleving?”
Ds. Westerink merkte over de ”rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie” op er „groot ontzag” voor te hebben als iemand deze persoonlijk heeft doorleefd. „Maar ik heb er nog groter ontzag voor als zo iemand niet verkondigt dat het met degenen die deze beleving niet kennen, niets is.” Hij verwees in dit verband naar een lezing van ds. C. Harinck op een recente Haamstede-conferentie. „Daarin spreekt deze op een heel heldere en reformatorische manier over deze zaken. Maar hij geeft ook aan dat deze beleving in de confessie geen plaats heeft.”