Onderwijs & opvoeding
Geselecteerd voor de drooggevallen Noordoostpolder

Hoe vul je een aan de tekentafel ontworpen polder met een bekwame bevolking? Met behulp van een eveneens aan de tekentafel ontworpen selectie­methode. De IJsselmeerpolders: dat was superklei voor superboeren. Wie niet door de ballotage kwam, kon gissen naar de reden.

Ellen Hameeteman

Eva Vriend. Foto Sjaak Verboom
Eva Vriend. Foto Sjaak Verboom

De grootvader van historica en journalist Eva Vriend (1973) pachtte een boerderij nabij het West-Friese Hoorn, maar kreeg in 1952 een boerderij toegewezen in de kersverse en kaarsrechte Noordoostpolder, destijds de agrarische lusthof van Nederland. Hij werd geselecteerd, net als de vader van haar moeder overigens. De grootouders van Vriend maakten deel uit van een ingrijpende selectieprocedure door de Nederlandse overheid.

Maar waarom precies werden juist haar grootouders verkozen en vielen anderen af? Hoe verging het die onfortuinlijken? En wat betekende zo’n selectieprocedure voor de bevolking van het nieuwe land? Die vragen lieten Eva Vriend niet los. „Ik voelde: dit is een verhaal. Dit moet verteld. Flevoland is niet bepaald een gebied waar je met vakantie wilt, maar het heeft zo’n bijzondere geschiedenis.”

Teleurgestelden

Vriend ging op onderzoek uit, interviewde bijna zeventig mensen, vond een stapel verloren gewaande beoordelingsformulieren van selectieambtenaren en schreef haar bevindingen op. Drie jaar lang werkte ze aan het project. Ze zocht bewust niet naar de verhalen van de succesvolle pioniers van het eerste uur, de geslaagden van wie toch al wel genoegzaam bekend is dat ze dapper waren. Ze richtte zich op de teleurgestelden, op degenen die er net naast grepen, omdat ze vond dat die een stem verdienden.

”Het nieuwe land” is een boek van formaat geworden – door de vele verhalen van afgewezenen die zich hier voor het eerst uitspreken, door de volledigheid en door de toegankelijke manier waarop ze de intrigerende geschiedenis van ’s werelds grootste inpolderingsproject dichtbij brengt.

Haar boek is nu al –binnen een maand– aan zijn derde druk toe, maar Vriend blijft hoogst bescheiden. „Ik hoop dat ik erin geslaagd ben een goed boek voor een brede doelgroep te schrijven”, nuanceert ze, zittend aan een tafeltje in café-restaurant ’t Voorhuis in Emmeloord. Het raam ziet uit op de Poldertoren, de watertoren die is gebouwd tussen 1957 en 1959. „Die toren staat precies in het centrum van de Noordoostpolder”, zegt Vriend. Ze lacht. „Zoiets kan toch alleen een ingenieur bedenken?”

Maakbaar

De Noordoostpolder en de Flevopolders, het zijn de polders van de ingenieurs, van de logisch en rationeel denkende bèta’s uit Delft en Wageningen. Elk greppeltje en slootje, elke kavel en hectare werd aan de tekentafel bedacht. Op eenzelfde manier werd een bevolking uitgezocht die al die duizenden hectaren moest bewonen en bebouwen. Er moest een modern, rationeel ingericht landbouwgebied komen, met bijpassende inwoners, vanuit de –destijds populaire– gedachte dat een samenleving, net als een polder, maakbaar is. Als we een rits superboeren bij elkaar zetten, krijgen we vanzelf de ideale samenleving, zo dacht men. De boerderijen van 48, 36, 24 of 12 hectare werden over exact gelijke groepen rooms-katholieken, protestanten en vrijzinnigen verdeeld, naar analogie van de in het oude land heersende verzuiling.

Het Rijk hanteerde strenge criteria. Het kón die ook stellen, want het aanbod overtrof de vraag keer op keer ruim. Het nieuwe land was gewild. In 1952, het jaar waarin de grootvader van Vriend zijn boerderij kreeg, waren er 3018 gegadigden, terwijl er slechts plaats was voor 150 man. De manier waarop er werd geschift, doet mensen van nu knipperen met de ogen. Allereerst moesten de potentiële polderbewoners aan een waslijst voorwaarden voldoen. Ze moesten ouder zijn dan 30, getrouwd zijn, er financieel goed voor staan, voldoende geschoold zijn en positieve referenties hebben.

Huisbezoek

Wie de eerste selectieronde doorstond, kreeg thuis onaangekondigd bezoek van een selectieambtenaar van de rijksdienst, een zelfstandig bestuursorgaan dat de overheid in 1930 had ingesteld om het inpolderingsproject vlot te kunnen voltooien. De selectieambtenaar testte de vakkennis van de boeren, wierp een blik op schuur en erf, en in de linnenkast van de boerin. Ook keek hij of iemand zich een beetje verdienstelijk maakte voor de gemeenschap. Deel uitmaken van een schoolbestuur of kerkenraad was een pre. Straks in het nieuwe land kon zo iemand actief bijdragen aan het vergroten van de gemeenschapszin.

Hun bevindingen noteerden de selectieambtenaren nauwgezet op beoordelingsformulieren. Daarvoor gebruikten zij niet mis te verstane, subjectief aandoende bewoordingen: „Matig ontwikkeld”, „Zeker niet plaatsen”, „Een stugge, zeer onvriendelijke man”, „Huishouding zeer eenvoudig, vrouw zag er netjes uit, kinders wat luidruchtig”, „Kandidaat is een fantast, zonder enige werkelijkheidszin. Niet nemen.”

Dat Vriend kon citeren uit deze formulieren is min of meer een toevalligheid. Op voorschrift van de Archiefwet hadden ze allemaal vernietigd moeten zijn, maar Vriend kwam in de archiefstukken van de Rijksdienst toch nog een verdwaald stapeltje tegen. „Ik beleefde in dat archief, in die weinig exotische omgeving, een diepe historische sensatie, om het met Huizinga te zeggen.” In de „dronkenschap van een ogenblik” zag Vriend waar ze al zo lang naar op zoek was. Helaas zitten de formulieren van opa en oma Vriend er niet tussen, maar de verslagen gaven haar onderzoek wel het broodnodige zetje.

Pijn

De afgewezen boeren kregen geen van allen hun beoordelingsformulier te zien. Elke motivatie en uitleg werd hun onthouden. Dat deed enorm veel pijn, pijn die nog altijd niet is weggezakt. Vriend rakelde veel oud zeer op bij de afgewezenen, die ook lang niet allemaal wilden praten. Degenen die uiteindelijk toch overstag gingen, moest ze met de grootste behoedzaamheid benaderen. Het korstje was zomaar weer opengekrabd. „Ik had veel aan mijn achtergrond als journalist. Ik viel niet met de deur in huis door meteen over die selectiemethode te beginnen, maar zei vooraf dat ik een boek schreef over het ontstaan van Flevoland, heel algemeen. Uiteindelijk vertelde ik hun altijd waarvoor ik kwam natuurlijk.”

Wie werd afgewezen, mocht gewoon een nieuwe sollicitatie doen. De boeren bleven zo hoop houden, terwijl ze niet wisten waarom ze eerder niet door de keuring kwamen. Dat leverde veel spanning op. „De polder heeft mij niet gebracht wat ik had verwacht”, zegt Bertus Lokhorst, een van de geïnterviewden in het boek. In de oorlog fietst hij naar de polder om aan het werk te gaan bij de rijksdienst, die op dat moment de polder geschikt maakt voor bewoning en bebouwing. Hij hoopt dat dit pionierswerk hem straks een goede kans op een boerderij oplevert.

Bertus Lokhorst krijgt afwijzing op afwijzing te verwerken. Hij blijft het tot zijn vijftigste proberen. „Hadden ze er nou maar een argumentatie bij gegeven. Dan had ik geweten waar ik aan toe was geweest. Maar ik had de hele selectieprocedure afgerond. Ik was getest. Ik ben nooit écht afgewezen. Ik heb altijd in mijn achterhoofd gehouden dat er een mogelijkheid was. Het zou kunnen. De deur stond nog altijd open.”

Autoritair

Het boek van Vriend laat zien dat het grootste polderproject uit de geschiedenis van de wereld bepaald niet tot stand kwam door het figuurlijke gepolder waar Nederland om bekendstaat. De aansturing, vanuit een autonoom opererende rijksdienst, liet weinig ruimte voor democratische inspraak. „Het ging er allemaal zeer autoritair aan toe”, zegt Vriend. Ambtenaren hoefden zich nog niet aan het motiveringsbeginsel te houden, waardoor ze wegkwamen met afwijzen zonder uitleg.

De leiding van de polderselectie lag in handen van de autocratische landdrost Sikko Smeding en de al even autoritaire en invloedrijke opperselecteur Bram Lindenbergh. Zij stoelden hun ideeën op de theorie van de Amsterdamse hoogleraar sociale geografie Henri Nicolaas ter Veen. In 1926 zat hij in een speciale commissie die nadacht over de vraag hoe de Zuiderzeegronden moesten worden ingedeeld. De inpoldering vroeg om krachtdadige leiding en een taaie bevolking, vond Ter Veen.

Hij trok die conclusie niet zomaar: hij promoveerde in 1925 op de drooglegging van de Haarlemmermeerpolder, de polder die halverwege de negentiende eeuw werd aangelegd om Amsterdam en Leiden te beschermen tegen overstroming. De drooggelegde grond werd verkocht aan de hoogste bieder en het Rijk bemoeide zich er verder niet mee. De nieuwe Haarlemmermeerbewoners kregen het zwaar voor hun kiezen. „Het was één grote drassige bende”, schrijft Vriend. „Mensen ploeteren in de dras”, citeert ze Ter Veen. „Schrikkelijk was er de kindersterfte, bijna Russisch.”

De zware strijd maaide veel zwakken weg, de sterksten overleefden. Dit moest in de toekomst anders, vond Ter Veen: geen natuurlijke selectie, maar een strenge selectie vooraf, een „economische en sociaal-biologische keuring der immigranten”, aldus Ter Veen. „De blijvenden zullen een krachtige volksgroep vormen.”

De monsterklus –Vriend noemt het het “maakbaarheidskarwei”– werd in dertig jaar geklaard. Vriend is kritisch over de gehanteerde selectiemethode, maar schrijft de autoritaire aanpak niet af. „Ik snap wel dat er voor die autoritaire aanpak is gekozen. Het was ze anders nooit gelukt binnen die tijd.”

Vriend vertelt dat ze brieven krijgt van mensen die vinden dat ze in haar boek te negatief geweest is over de selectiemethode. „Ze schrijven me vanuit het hele land, opmerkelijk genoeg, niet alleen inwoners van Flevoland. Ze vinden het bijvoorbeeld jammer dat die hele selectiemethode in de jaren zeventig is losgelaten. Je moet beseffen dat dat hele polderproject destijds een visitekaartje was voor Nederland. De Deltawerken waren er nog niet, dit was iets groots. Heel Nederland vond dat.“

Hitler

De wijze waarop de Noordoostpolder werd ontwikkeld trok ook de persoonlijke belangstelling van niemand minder dan Adolf Hitler. Helemaal verwonderlijk is dat niet, maakt Vriend duidelijk. Het project past bij de Blut und Bodenfilosofie van de nazi’s, waarin de boer de basis is van het zuivere Germaanse volk. In de jaren dertig maken de Duitsers zelf uitgestrekte gebieden in het oosten van het land geschikt voor landbouw. Voornaamste doel: voedselvoorziening. Er mogen slechts raszuivere Germanen wonen. De link met de Noordoostpolder, waar alleen de besten onder de besten welkom zijn, is snel gelegd.

De inpolderaars en de nazi’s laten zich beiden inspireren door de zogeheten eugenetica, de leer die probeert het menselijk gedrag te verklaren uit biologische factoren en streeft naar verbetering van de erfelijke kwaliteiten van toekomstige generaties. Maar bij de Hollandse inpolderaars kwam er geen racisme aan te pas, zegt Vriend. „Ter Veen is er niet op te betrappen dat hij een ras helemaal wilde uitroeien. Dat is het grote verschil.”

Een boeiende vraag is of het de opperselecteurs uiteindelijk gelukt is om de perfecte samenleving te scheppen. Vriend betwijfelt dat. „Er werd geselecteerd op gemeenschapszin, maar uiteindelijk leverde dat een harde samenleving op.” Ja, in economisch opzicht ging het de eerste generatie polderbewoners voor de wind. Het land was vruchtbaar, de oogsten waren rijk. Maar er was veel onderlinge wedijver. Van een smetteloze samenleving was geen sprake. De nadruk op presteren was enorm en de standsverschillen waren groot. Op zondag uit de kerk had iedere groep zijn eigen tafeltje tijdens het koffiedrinken. Er was een tafel voor 48 hectareboeren, eentje voor de 36’ers enzovoort. Een 48 hectarezoon trouwde niet met een dochter van een 24 hectareboer, boeren rijden auto, hun arbeiders niet en zij mogen evenmin op zondag meerijden naar de kerk. Arbeidersdochter Neeltje ten Hoop krijgt nóg tranen in haar ogen als ze Vriend vertelt over de keiharde hiërarchie. „Wij waren echt minder. Maar als ik me ’s ochtends douchte, was ik ook schoon, net als elke ander.”

Vriend, zelf polderbewoner van de derde generatie, herkent die standsverschillen niet meer. „Die spelen nu echt niet meer zo’n rol. Ook niet in mijn jeugd trouwens. Wij speelden met iedereen. Mijn ouders stimuleerden dat ook.”

Boerenkind

Al op jonge leeftijd wilde Vriend boerin worden en het bedrijf overnemen. „Ik was echt een boerenkind dat graag buiten speelde. Op de boerderij was altijd wel iets te doen. Als kinderen trokken we veel met elkaar op, met mijn broer en zus heb ik een heel hechte band. En mijn ouders waren altijd thuis. Vanuit dat gevoel kwam ook mijn wens om boerin te worden voort.”

Vriend bleek echter een echt alfameisje. Na het vwo ging ze geschiedenis studeren in Groningen. Sinds enkele jaren woont ze weer op haar geboortegrond, waar ze zich thuis voelt. „Ik moet nog steeds naar buiten. En mijn twee zoons zijn nu een dag in de week bij opa en oma. Ik wil hun graag datzelfde gevoel meegeven.”

De polder gaat intussen hoe langer hoe meer de trekken vertonen van het oude land, vindt Vriend. „Ik ben, met mijn boek, de exponent van het eerste sociaal culturele bewustzijn dat nu op gang komt in de polder. Het is het bewijs dat Flevoland ‘gewoon’ is geworden. De nieuwe brug naar Kampen is net klaar. Als je eroverheen rijdt, merk je nu eigenlijk niet dat je van het oude naar het nieuwe land rijdt, of andersom. Zo uniek is Flevoland niet meer. En dat is eigenlijk wel mooi.”

Het nieuwe land, Eva Vriend; uitg. Balans, Amsterdam, 2013; ISBN 978 94 600 3605 7; 256 blz.; € 18,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer