Hoogleraar: Onbegrijpelijk dat DNA-onderzoek niet eerder plaatsvond
De moord op Marianne Vaatstra lijkt met de arrestatie van een 45-jarige man uit Oudwoude na dertien jaar opgelost. „Het schrikeffect is voor de Friese bevolking extra groot als het blijkt te gaan om een man die al dertien jaar deel uitmaakt van de dorpsgemeenschap.”
De opgetogenheid over de aanhouding van een verdachte in de zaak-Vaatstra leidde maandag tot opmerkelijke taferelen. Dorpsbewoners van het Friese Zwaagwesteinde, de woonplaats van Marianne, staken spontaan de vlag uit. Hoewel naast een DNA-match aanvullend bewijs nodig is, kan hoogleraar criminologie Ton Broeders, expert op het gebied van forensisch onderzoek, de opluchting van de bevolking goed begrijpen.
„Ik had een heel sterke verwachting dat het DNA-verwantschapsonderzoek tot een goed resultaat zou leiden. Het mooie van het verwantschapsonderzoek is dat ze hem ook te pakken hadden gekregen als hij niet had willen meewerken.”
Broeders zegt het onbegrijpelijk te vinden dat justitie niet al tien jaar geleden aan het verzoek van misdaadverslaggever Peter de Vries voldeed om een groot bevolkingsonderzoek in de Friese regio te doen. „De juridische mogelijkheden waren echter tot begin dit jaar beperkt. Er was al een wet voor DNA-onderzoek naar uiterlijke waarneembare persoonskenmerken, maar die leverde nauwelijks iets op. Wat heb je eraan om te weten dat een dader hoogstwaarschijnlijk rood haar heeft gehad? Het DNA-verwantschapsonderzoek gaat veel verder.”
De opgepakte dader stond vrijwillig wangslijmvlies af. Volgens Broeders is het effect van een oproep om DNA-materiaal af te staan niet te onderschatten. „In een andere moordzaak was er een vader die drie zoons had. Een van hen was de dader. Ze kregen een oproep om vrijwillig DNA-materiaal af te staan. Eén van de zoons weigerde om onduidelijke redenen mee te werken. Nog voordat de mannen überhaupt een beslissing hadden genomen of ze wilden meewerken, was die ene zoon in de ogen van zijn vader al verdacht, zo vertelde de man later in een documentaire over de zaak.”
Vrijwilligheid
Emeritus-hoogleraar strafrecht Simon Stolwijk is „verheugd” dat het DNA-verwantschapsonderzoek in de zaak-Vaatstra tot een mooi resultaat heeft geleid. „Justitie heeft steeds benadrukt dat het onderzoek op basis van vrijwilligheid zou plaatshebben. Maar dat is natuurlijk maar net hoe je het bekijkt. Als je namelijk niet meewerkte, kon je rechercheurs aan huis verwachten die om opheldering zouden vragen. Dat zet toch druk op mensen. Mogelijk is de verdachte gezwicht voor de sociale druk uit zijn directe omgeving. Het kan voor hem zelfs een opluchting zijn dat hij in verband is gebracht met de moord. De man kan nu schoon schip maken.”
Hoe kan iemand dertien jaar lang met zo’n gruwelijk geheim als een verkrachting en moord rondlopen? Volgens Stolwijk is dat niet opmerkelijk. „Sommige daders nemen hun geheim mee het graf in of biechten hun daad pas aan het einde van leven op.”
Stolwijk is er zeker van dat de verdachte een persoonlijkheidsstoornis moet hebben gehad. „Hij moet echt al ver heen zijn geweest. Een zestienjarig meisje verkrachten en vermoorden kun je in een opwelling doen, maar dan nog is er vaak al heel wat aan zo’n daad vooraf gegaan. Het is vaak een combinatie van factoren die tot een dergelijke gruweldaad leiden.”
Het succes van het Friese DNA-verwantschapsonderzoek leidt tot meer druk op justitie om dit opsporingsmiddel vaker in te zetten, verwacht Stolwijk. „Het is een zeer kostbare methode. Zolang het uiteindelijke doel gehaald wordt, zal er niemand klagen.”