De laatste zeven kapucijnen van Breda
BREDA – Meer dan 120 jaar is er gezongen, gebiecht, gedroomd, gebeden, in stille afzondering achter hoge muren. Volgend jaar gaat het klooster aan de Schorsmolenstraat te Breda dicht. „We sluiten de boel.”
De overste zal zo komen. Wachten kan in de spreekkamer van H. Maria. Boven de deur hangt het kruis. Op de schoorsteenmantel wordt de kruisiging aanschouwelijk gemaakt. Aan de muren hangen uitgeschilderde heiligen. In een hoek staat een luxe knielbank. Hierbinnen is niets meer te merken van het grote ongenoegen van de wereld buiten.
Harry Hendriks is gardiaan, een overste bij de kapucijnen. Hendriks is bedroefd. „Het gaat niet goed met de kapucijnen in Nederland. In de jaren zestig van de vorige eeuw hadden we nog achttien huizen. Nu nog vier, straks nog drie, want ook in Breda gaan we sluiten. Op 15 april 2013.”
Hendriks weet ook wel waarom het niet goed gaat: „Er zijn geen roepingen meer, en dus geen intredingen. Er gaan er alleen maar af. We worden oud. Vele broeders zijn ons reeds voorgegaan. Hier in Breda wonen we nog met zeven broeders. De oudste is 81 jaar. Ik ben 78 jaar, en nog de flinkste.”
De laatste broeders worden overgeplaatst naar Tilburg of ’s-Hertogenbosch. Voor het klooster, een rijksmonument, wordt een passende bestemming gezocht. De orde van de kapucijnen is toegewijd aan Franciscus van Assisi, de prekende kluizenaar.
De levensvisie van de kapucijnen –herkenbaar aan de puntkap van hun zwarte habijt– staat haaks op die van de 21e eeuw. Hun leefwijze is eenvoudig, op het simpele af. Ze zien bewust af van overtolligheid.
Hendriks: „Voor ons is armoede geen tekort, maar een diepmenselijke rijkdom. In de maatschappij is alles uit op weelde, rijkdom, seks, dat zie je zelfs bij reformatorische mensen. Maar wij leven in afhankelijkheid, in gehoorzaamheid, in soberheid, en willen het leven van Jezus navolgen. Niemand van ons heeft iets in eigendom. Wij hebben geen bezittingen.”
Kapucijnen trekken zich graag terug in zichzelf, zegt overste Hendriks, om geconcentreerd naar Gods stem te horen. „Maar we trekken er ook graag opuit om God, Zijn mensen en Zijn schepping van dienst te zijn. Mensen zoeken weer naar zingeving. Wij leven een leven waarin die zin reeds aanwezig is. Wij leven op de goede weg, met vallen en opstaan.”
Voetstappen klinken in de hoge gangen. Vloeren en wanden zijn betegeld. Uiterste soberheid hier. Veel ruimten zijn gemeenschappelijk. Boven zijn de woonkamers.
In de binnentuin ligt het kloosterkerkhof. Hier liggen 45 overleden broeders begraven. Straks, als het klooster in andere handen overgaat, worden zij allen zorgzaam elders herbegraven. Dat is niet erg, vindt Hendriks. „Kapucijnen hebben nergens een vaste plek op aarde, in het leven niet, en in de dood ook niet.”
De kloosterkerk, zonder zijbeuken of pilaren, is open. Eikenhouten kerkbanken staan op een zwartbetegelde vloer. Hier is wel plaats voor 300 monniken. Langs de wanden staan de biechtruimtes. Elke biechtruimte heeft een belletje en een bordje ”Niet thuis”. Hoog in de kopgevel staat in het raam uitgeschreven: „Eer aan de Vader, en de Zoon, en de h.Geest.”
In een nis staat een beeld van Franciscus. Naast het hoogaltaar is de bidkapel, met brandende kaarsen en een knielbank. Een tekst zegt: „Heilige Antonius, wees voor ons een vriend, en een voorspreker bij God, Amen.”
Van de 150 kloosters in Nederland zullen er over 10 jaar nog maar 10 of 15 als klooster in gebruik zijn. Op bezoek bij vijf verlaten kloosters. Volgende week donderdag deel 3.