„Hervormingsdag leefde op in gereformeerde gezindte”
APELDOORN – Na de Tweede Wereldoorlog taande het aantal reformatieherdenkingen in grote delen van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland. Prof. C. Graafland zag echter dat soort bijeenkomsten toenemen in een ander deel van de kerk. „We zien deze opleving vooral bij wat tegenwoordig de rechterflank van de Gereformeerde Gezindte wordt genoemd.”

De vermindering van het aantal reformatieherdenkingen wijt prof. Graafland aan een bepaalde visie op de geschiedenis, zo schreef hij in 1975 in De Waarheidsvriend, blad van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Als de geschiedenis niet meer gebruikt wordt om een eigen positie te bepalen, is een reformatieherdenking alleen nog interessant voor een groepje kerkhistorici.
Het artikel van Graafland is een van de vele artikelen over de hervorming die te vinden zijn in het archief Digibron, archief en kenniscentrum van de gereformeerde gezindte. Wat vonden bevindelijk gereformeerden van het herdenken van de Reformatie? In dit artikel worden naoorlogse reformatieherdenkingen onderzocht aan de hand van kranten en periodieken in Digibron. Om het aantal artikelen te beperken, is vrijwel alleen gebruik gemaakt van het vrij unieke trefwoord ‘hervormingsdag’. Met behulp daarvan zijn de artikelen opgevraagd en onderzocht.
Waarom hervormingsdag?
Graafland zou Graafland niet zijn als hij de opleving van hervormingsdagen bij het behoudende smaldeel van de kerk alleen maar zou toejuichen. Wie de geboorte van de kerk viert, wie uit traditionalisme viert of wie viert om zichzelf het stempel van rechtzinnigheid te geven, vindt Graafland niet aan zijn zijde. Het gaat om de wedergeboorte van de kerk, de verdieping van het geloof en versterking van de liefde, zo schrijft hij. In 1978 herhaalt hij dat met de woorden semper reformanda: „De kerk is een gereformeerde kerk omdat zij altijd weer gereformeerd, hervormd moet worden.”
De betekenis van hervormingsdag op 31 oktober werd binnen de Gereformeerde Gemeenten de afgelopen zestig jaar vrij uniform opgevat. In bladen richtten schrijvers dikwijls de blik naar binnen. De eerste jaren na de oorlog namen ze in artikelen de lezer mee naar de hoogtepunten van Luthers leven om vervolgens een toepassing te maken voor de ziel. Het was de lijn die vaak ook in plaatselijke reformatiediensten lang werd vastgehouden, zo blijkt uit verslaggeving van het Reformatorisch Dagblad (1, 2).
Vanaf ongeveer de jaren ’80 werd de kerkelijke verdeeldheid een thema in de hervormingspublicaties. Ook dat vatte de Gereformeerde Gemeenten innerlijk op. Als medicijn schreef ds. A. Snoep in de Saambinder in 1981 ootmoed voor. De historische inbedding verdween vanaf de jaren ’90. Predikanten en andere schrijvers van alle kerkverbanden noemden alleen de namen van Luther en Calvijn en gingen in de kolommen van krant en tijdschrift zonder omhaal van woorden over tot het maken van een toepassing.
Het gedenken van Gods grote daden werd vaak genoemd in andere delen van de gereformeerde gezindte. Men deed dat op verschillende wijze: herdacht werden Gods daden in de geschiedenis, in het hart of in de maatschappij. Zending en Bijbelverspreiding werden zodoende niet vergeten. Ook nu nog kon zowel Nederland als „heidense volken” opnieuw hervormd worden, schreef een predikant in De Waarheidsvriend.
Die hoop voor de samenleving leek gaandeweg in de gereformeerde gezindte omgezet te worden in pessimisme. Al eind jaren ’50 zag men vooral „grote onkunde”, „grenzeloze oppervlakkigheid” en een „tijd zonder beginselen”. Net buiten de gezindte, bijvoorbeeld in confessionele kringen, bleef de hoop op herkerstening van Nederland levend.
Bezinning op gereformeerde beginselen werd vanaf de jaren ’60 een belangrijk punt in het schrijven over de hervorming. Waarschijnlijk speelde de toenadering van rooms-katholieken en protestanten alsmede de ervaren verschillen tussen protestanten onderling daarin een rol. De bekende sola’s (sola fide, sola scriptura en sola gratia) werden uitvoerig behandeld. Schriftgezag, rechtvaardiging en staan in de wereld vanuit het geloof waren belangrijke thema’s, zo blijkt uit een lezing van prof. W. van ’t Spijker in 1984. „Blijvende opdracht is de Reformatie voor ons, met betrekking tot de Kerk. Dreigt zij niet een politieke machtsfactor te worden, een sociologisch hanteerbaar instrument in een democratie, of wat men voor democratie houdt? (...) Blijvende opdracht is de Reformatie derhalve, om het Woord te laten klinken.”
Rome
Van het gevaar van ‘Rome’ waren bevindelijk gereformeerden vlak na de Tweede Wereldoorlog zich sterk bewust. Geregeld waarschuwden schrijvers in bladen als De Banier, partijblad van de SGP, in het kader van hervormingsdag voor Rome en voor zwakke protestanten die „slippendragers van Rome” begonnen te worden.
Mogelijk kon men aansluiten bij een aversie tegen Rome die ook al voor de oorlog bestond. Bovendien werd na 1945 de opbouw van het Roomse leven snel ter hand genomen. De Banier publiceerde op in 1951 bezorgd: „Rome grijpt in ons land naar de macht. Zij heeft daarmede al grote vorderingen gemaakt. Zij predikt thans nog de verdraagzaamheid tegen de minderheden, omdat zij zelf tot die minderheden behoort, doch wee de dag wanneer haar minderheid in een meerderheid verkeert.”
Rome was echter te ontmaskeren, aldus De Banier. De Mariaverering had geen Bijbelse grond en het concilie van Trente (1545-1563), nadelig voor protestanten, was niet herroepen. Bovendien prikte men snel door de verdraagzaamheid van Rome heen. Protestanten in rooms-katholieke landen als Spanje en Colombia hadden het immers erg moeilijk.
In de jaren ’50 zwakte de pennenstrijd tegen Rome af. De discussie laaide weer op in de jaren ’60. Rome was toen geen maatschappelijke maar kerkelijke bedreiging. Met het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) werd de deur naar de oecumene opengezet, zo constateerde men in kerkelijke bladen met lede ogen.
Na het dispuut met Rome verdwenen veel maatschappelijke issues uit artikelen die geschreven werden in teken van hervormingsdag. De reformatieherdenking leek tot de eeuwwisseling een kerkelijk feest te zijn geworden. Dat hervorming en samenleving wel af en toe op elkaar werden betrokken, blijkt uit het protest van de RPF in Katwijk in 1996. De partij, een van de voorlopers van de ChristenUnie, weigerde te vergaderen op hervormingsdag. Dat leek op de eerste naoorlogse jaren, toen de Tweede Kamer op de avond van hervormingsdag niet vergaderde.
Pas rond de eeuwwisseling werd het oog weer naar buiten gericht en werd gewag gemaakt van het idee vanuit de Gereformeerde Bond om van hervormingsdag een nationale biddag te maken. In de krantenkolommen betreurde het RD dat halloween de herdenking van de Reformatie leek te verdringen. Vanaf ongeveer 2009 kwamen grootschalige reformatieherdenkingen rond Calvijn en Luther op, die een breder publiek op het oog hebben dan alleen de gereformeerde gezindte. In artikelen schreef men daar wel eens afkeurend over, evenals over de commercialisering van de herdenkingen.
Interkerkelijke bijeenkomsten
Hoe de diensten na de oorlog werden opgezet, is niet goed te achterhalen via Digibron. Wel is zeker dat organisaties als Protestants Nederland, stichting In de Rechte Straat en stichting Spaanse Evangelische Zending enkele jaren na de oorlog bijeenkomsten gingen beleggen. Die bijeenkomsten hadden ongetwijfeld een interkerkelijk karakter.
Men deed daar ook niet moeilijk over. Ds. A. Vergunst, predikant binnen de Gereformeerde Gemeenten en bestuurslid van Protestants Nederland, sprak regelmatig op zulke bijeenkomsten (1, 2) en was uitgesproken voorstander van samenwerking. Later leek die interkerkelijke samenwerking voor de Gereformeerde Gemeenten minder gangbaar te worden. Dat blijkt althans uit een bijdrage van De Waarheidsvriend in 1996.
Reformatorisch Dagblad
De oprichting van het Reformatorisch Dagblad (RD) in 1971 leverde een nieuwe stroom aan artikelen op over de herdenking van de Reformatie. Zo werd de hervorming voor kinderen uitgelegd in eenvoudige taal of in een soort gelijkenissen. Het RD koos in journalistieke producties voor een objectieve insteek. Journalisten belichtten uitvoerig de kerkhistorische kanten van de Reformatie of reisden af naar het buitenland voor reportages in Heidelberg of Genève (1, 2, 3, 4, 5, 6).
Vanaf de jaren ’80 en zeker in het decennium erna sloop er een zekere vermoeidheid in de reformatieherdenkingen. Waarom elk jaar kerkhervorming, kopte jongerenblad Daniël van de Gereformeerde Gemeenten regelmatig in die tijd. Journalist G. Roos van het Reformatorisch Dagblad koppelde de herdenkingen in 1991 aan een gemis van een levend geloofsleven dat in contrast stond met een zelfgenoegzaam traditionalisme in een solide opgetuigde reformatorische zuil. „Het is niet zo’n kunst om indrukwekkende reformatorische organisaties op te richten, scholen te stichten, grote kerken te laten verrijzen. En om met hervormingsdag bewogen stil te staan bij alles wat opgebouwd mocht worden.”
Roos wees een andere kant uit om „verwereldlijking” tegen te gaan. „Alleen wie zich zoals Luther één weet met Christus kan instemmen met zijn “Hier sta ik, ik kan niet anders”. Die weet dat hem, zoals Christus, kruisiging te wachten staat, verdrukking en verbrijzeling. Maar die weet ook dat hij met Hem mag opstaan.”