ChristenUnielijsttrekker Arie Slob (50) zoekt steeds de verbinding. Tussen oud en jong in de maatschappij. Tussen het gefrustreerde onderwijsveld en de overheid. Tussen zijn eigen partij en seculiere medeburgers. „Ik vind dat een christenplicht.”
Onlangs had Slob een mooie ervaring. Na een debat schoot een onbekende dame de CU-politicus aan. Zij had een probleem, vertelde ze. „Ik voel me enorm aangesproken door uw persoon en door hoe u in de politiek staat, maar ik ervaar tevens een enorme drempel: ik ben geen christen. U zegt dingen waarmee ik het roerend eens ben. Maar ik begrijp niet hoe dat kan, aangezien ik niet geloof en u wel.”
De ChristenUnieleider nodigde de vrouw meteen uit een dagje met hem mee te lopen. Zij zag de CU-Kamerleden aan het werk en maakte een fractievergadering mee, inclusief het bezinnende moment met Schriftlezing en gebed. Slob: „Aan het einde van de dag zei ze: „Ik begrijp nu beter dat wat u doet en zegt, geworteld is in uw geloofsovertuiging.” Dat vond ik een mooi resultaat.”
Slob vertelt dit verhaal nadat hem gevraagd is waarover de verkiezingen van 12 september nu eigenlijk gaan. Hij antwoordt dat die over heel veel gaan. „Sommigen zeggen: over Europa, anderen: over de economische crisis. Maar dat is natuurlijk te beperkt. We hebben eigenlijk te maken met een combinatie van crises. Een schuldencrisis, een ecologische crisis, een voedselcrisis. Met als onderligger: een morele crisis. Als christenpoliticus zie ik het als mijn opdracht te proberen als samenleving gezamenlijk uit al die crises te komen.”
Moraal
Maar dat leidt tot de vraag hóé Slob dat dan denkt te doen. In gezamenlijkheid uit de crises komen? Het probleem is toch juist dat een gemeenschappelijke visie en moraal in Nederland steeds meer ontbreekt?
Dat is het moment dat de CU-leider met het voorbeeld van de niet-christelijke vrouw op de proppen komt. „Wat ik daarmee wil zeggen: we moeten als christelijke partijen altijd de verbinding proberen te zoeken, ook met onze seculiere medeburgers. Dat is niet gemakkelijk. De kloof tussen het christelijk geloof en de seculiere levensopvatting is immens. Maar we mogen niet in een hoekje gaan zitten en zeggen: wat is die wereld om ons heen toch boos. We zijn toch niet in de politiek gegaan om alleen maar wat leuke dingetjes te regelen voor onze eigen achterban? We hebben toch het welzijn van álle mensen op het oog? Laten we de ander dan ook met een open houding tegemoettreden. Dan zal regelmatig blijken dat gezamenlijke acties wel degelijk mogelijk zijn. En dat er, ook met zo’n niet-gelovige vrouw, een klik kan ontstaan.”
Slob strooit met voorbeelden. „Neem het drama van de prostitutie. Er zijn partijen die ik op dit punt totaal niet begrijp. Dan denk ik: hoe is het toch mogelijk dat je zo makkelijk praat over het verkopen van je lichaam, alsof dat een vrijwillige keuze zou zijn, terwijl –nog los van de vraag hoe God mensen bedoeld heeft– er harde rapporten bestaan die aantonen dat het grootste gedeelte van deze vrouwen tegen hun wil op de wallen is terechtgekomen. Maar aan de andere kant: ik stel ook vast dat in Amsterdam een Lodewijk Asscher (PvdA-wethouder, AdJ) er langzamerhand achterkomt dat we als overheid niet lijdelijk mogen blijven toezien. En dan denk ik: Kijk, daar hebben we de verbinding!”
Dezelfde wereld
Slob sprak met genoemde dame ook over abortus. „Zij wees abortus niet onder alle omstandigheden af. Maar we waren het uiteindelijk wél met elkaar eens dat bij een ongewenste zwangerschap de meest radicale en erge ‘oplossing’ de láátste maatregel is waaraan je zou moeten denken. Als je in het gesprek met elkaar zo ver kunt komen, dan heb je het opeens weer over dezelfde wereld en dezelfde problemen.”
En neem nu, vervolgt de CU-leider, het vraagstuk van de pensioenen. „Laten we ook in dit opzicht de samenleving in den brede in de gaten houden, zodat generaties niet tegenover elkaar komen te staan. We moeten voorkomen dat we de komende jaren in Nederland nog meer polarisatie krijgen. Dat zou heel slecht zijn.”
Een ander voorbeeld is het onderwijsveld. „Overheid en onderwijsorganisaties stonden maandenlang lijnrecht tegenover elkaar. Er zat geen schot in. Op een gegeven moment werd ik die polarisatie zó zat. Toen heb ik de nationale onderwijsdag georganiseerd, waarin ik álle partijen bij elkaar heb gebracht. Dat is door het onderwijsveld zeer gewaardeerd. Die dag heeft zeker geholpen bij het normaliseren van de verhoudingen.”
Kleine partij
Last but not least het lenteakkoord. „Ook daarin hebben we als kleine partij, met slechts vijf Kamerzetels, een verbindende en initiërende rol kunnen spelen. Terwijl fracties die zes keer zo groot zijn als wij aan de kant bleven staan, hebben wij de mouwen opgestroopt en hebben we, tegen alle verwachtingen in, een akkoord kunnen sluiten waarin we de ergste bezuinigingen van Rutte ongedaan konden maken.
Tja, dan werk je als christelijke partij dus inderdaad samen met D66. En dan stel ik tot mijn verbazing vast dat dat goed ging. Pechtold accepteerde ”uit vrije wil” –zeg ik met een knipoog– een extra investering in de palliatieve zorg. Da’s toch mooi?”
U zou, na 12 september, best met D66 kunnen regeren?
„Dát weet ik niet. Het lenteakkoord was een voornamelijk financieel-economische exercitie. En politiek is meer dan economie. Toen ik in de week van het lenteakkoord met D66 en GroenLinks op de werkkamer van Pechtold vergaderde, keek ik vanaf mijn stoel voortdurend aan tegen twee levensgrote fotopoppen van Hans van Mierlo en Els Borst. Toen heb ik dus wel gezegd, half grappend maar ook serieus: „Alexander, kun die dingen niet even omdraaien?”
Misschien is het mogelijk om met D66 in een formatie tot een akkoord te komen. Maar zoiets is nooit beproefd. Ik heb, in 2007, wel gezien dat het met de PvdA lukte.”
U hamert nogal op gezamenlijkheid. Moeten de christelijke partijen niet allereerst de verbinding met elkáár zoeken en bijvoorbeeld nauwer gaan samenwerken?
„Ik ben erg voor samenwerking. Tegelijk zeg ik: wees reëel. De CU hééft tien jaar geleden initiatieven genomen, toen GPV en RPF samengingen. De SGP is toen om haar moverende redenen apart blijven staan. Dat hebben we gerespecteerd. Het CDA heeft zich helemaal nooit in onze richting bewogen. Die partij wilde, in tegenstelling tot de SGP, bij de komende verkiezingen ook geen lijstverbinding met ons.”
Een kleine partij kán het verschil maken, zegt u. Toch wil elke partij maar wat graag groot zijn. Op welk zetelaantal mikt u? En waar denkt u de groei te vinden?
„Natuurlijk zou ik het prachtig vinden als we een paar zetels groeien en als potentiële CU-stemmers die de vorige keer thuisbleven, nu wel naar de stembus gaan. Ik kan me ook voorstellen dat er mensen zijn die teleurgesteld zijn geraakt in het CDA en zich nu naar de ChristenUnie wenden. Zo iemand staat ook op onze kandidatenlijst, onze nummer 6: Eppo Bruins.
Maar ten diepste zoek ik mijn kracht niet in de omvang van de fractie. Laten we de uitkomst van de stembusgang maar aan God overlaten, en gewoon doen waartoe we geroepen zijn. Zoals de profeet Micha al zei: „Wat vraagt de Heere van u, dan recht te doen, weldadigheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God?””
Als het om het thema homoseksualiteit gaat, lukt het de ChristenUnie lang niet altijd om verbinding te leggen, noch met mensen buiten de partij, noch intern.
„Dat onderwerp leidt inderdaad gauw tot onrust. Al moet je dat ook niet overdrijven. Toen ik er onlangs iets over zei in het NCRV-programma Altijd Wat, kwamen er bij mij persoonlijk, schat ik, een tiental mailtjes binnen. De teneur was divers. Sommigen vonden dat ik het christelijk beginsel verloochen. Die kritiek raakt me zeer. Er waren er ook een stuk of vier bij uit COC-hoek. Daar vindt men dat ik onbarmhartig ben tegenover homoseksuelen omdat ik heb aangegeven dat wij, zoals de Bijbel dat leert, het huwelijk zien als een verbintenis tussen man en vrouw. Ook die kritiek raakt me. Overigens viel het me op hoe ongelooflijk hard van toon die laatste mailtjes waren...”
Ook sommige partijgenoten toonden zich teleurgesteld.
„Ja, maar goed begrijpen doe ik dat niet. Ik heb alleen de besluitvorming van vier jaar geleden willen verwoorden, zeg maar: de lijn van de commissie-Cnossen. Die houdt in dat de ChristenUnie mensen niet bij voorbaat afwijst en geen zondenlijstjes aanlegt. Iedereen die ons programma en onze grondslagen onderschrijft kan bij ons lid worden, ook met elkaar samenwonende mannen of vrouwen. Vervolgens staat het hun vrij om aan te geven dat zij binnen de partij op een kandidatenlijst willen komen. Selectiecommissies zijn de instanties die daarover een besluit nemen.”
De besluitvorming van 2008 bevat óók dat op verzoek van enkele kiesverenigingen in het kernprogramma de passage is toegevoegd dat „seksuele omgang onlosmakelijk verbonden is met huwelijk.” Dát klonk in uw vraaggesprek met de NCRV-programma nauwelijks door.
„Ik heb wel gezegd dat mensen, om op een lijst van de ChristenUnie te kunnen komen, onze partij en ons programma geloofwaardig moeten kunnen vertegenwoordigen. Dus ook het standpunt dat wij tegen het homohuwelijk zijn. Bovendien zal er draagvlak moeten zijn bij de leden voor kandidaten.”
Maar had u daar dan, compleetheidshalve, niet aan toe moeten voegen: „De kans dát een selectiecommissie een samenwonende homo of lesbienne toelaat, is derhalve zeer klein”?
„Leden hebben uiteindelijk het laatste woord in onze partij, die uit meer dan één lid bestaat. Als zij bezorgd zijn kunnen zij zich laten horen. De praktijk laat natuurlijk ook al dingen zien. Zo hadden wij, zoals bekend, een kwestie met een lesbisch, samenwonend raadslid. Dat raadslidmaatschap is beëindigd.
Overigens heb ik van haar nooit gehoord dat zij haar partijlidmaatschap heeft opgezegd. En dat waardeer ik dan weer zeer. Want ik wil geen mensen afschrijven. Ik wil, zo lang als mogelijk is, verbinden.”
Dit is de tweede aflevering in een serie van drie interviews met de lijsttrekkers van de christelijke partijen. Volgende week zaterdag Van der Staaij van de SGP.
Buma (CDA) over Slob
„Hij is een waardevolle collega. Bij het lenteakkoord heb ik veel met hem samengewerkt. Hij ziet in dat er een morele basis behoort te zijn in de samenleving. Er zijn verschillen, maar ik beschouw die als een versterking van de christelijke politiek.”
Van der Staaij (SGP) over Slob
„Arie is een harde werker die debatten grondig voorbereidt en dan vaak met amendementen komt. In de omgang is hij een hartelijke collega die soepel en zakelijk omgaat met verschillen. Als politicus komt hij het best tot zijn recht in een constructieve rol.”
Arie Slob
Geboren: 16 november 1961 te Nieuwerkerk aan den IJssel
Opleiding: vwo, Gereformeerde Scholengemeenschap Randstad te Rotterdam, basisjaar Evangelische Hogeschool te Amersfoort, lerarenopleiding geschiedenis en maatschappijleer, studie geschiedenis aan Rijksuniversiteit Groningen
Loopbaan: leraar maatschappijleer aan Greijdanus College te Zwolle (1985-1996); projectleider schoolbegeleidingsdienst Gereformeerd Pedagogisch Centrum (1996-2001); lid gemeenteraad Zwolle (1993-2001); lid Tweede Kamer (2001 tot heden)
Kerkelijke gezindte: Gereformeerde Kerken vrijgemaakt
Gezinssituatie: gehuwd, drie dochters en één zoon
Wetenswaardigheden: publiceerde in 2011 ”Altijd in beweging. Notities van een bevlogen christenpoliticus”, een autobiografisch boek waarvan de titel verwijst naar Slobs grote hobby: hardlopen